-57-
kreeg onze man, hij heette Broest,
een gevoel alsof hij poepen moest.
En steeds maar groter werd de nood,
hij wist geen raad, zijn angst was groot.
Waar kon hij hier met goed fatsoen,
zo gauw zijn grote boodschap doen
De een'ge oplossing was
zijn ei te leggen in het gras.
Een endje verder, bij een struik
zei hij opeens: "Zeg broeder Kruik
loop jij maar even langzaam door,
ik ben in een wip weer bij je hoor".
Hè, hè, vlug even uit de broek,
hij bakte een-twee-drie een koek,
waarop zijn vrouw jaloers kon wezen,
licht bruin van kleur en mooi gerezen.
Hij liet een zucht, toen 't was gedaan:
dat was hem netjes afgegaan.
En nu nog gauw een stuk papier,
dan kon hij vrolijk weer van hier.
Maar och, helaas, wat een verdriet,
wat hij moest hebben, had hij niet...
Zo zat hij een minuut of vijf,
och, lieve help, wat werd hij stijf,
van steeds maar op zijn hurken zitten,
hij kon hier toch niet blijven klitten,
op 't zelfde plekje, waar het ook
na een'ge tijd niet fris meer rook.
Maar toen de nood het hoogste was
kwam ook als steeds de redding ras.
Want plotsling voelde hij een hand
die zachtjes veegde langs de billen-rand,
en hoedzaam zijn derrière en gatje
schoon streek met een watje.
Nu vraag ik u, wie heeft deez' daad verricht
wie deed hier zo getrouw zijn plicht
Wie was als steeds paraat
en toonde zich een man-van-daad
Wie gaf, zonder één woord te kikken
in deez benauwde ogenblikken
Zonder dat hem dit verdroot