-171-
vrienden: Kees van der Poel en Piet Coenen hoopte aan te treffen. Maar zij
kwam te laat; Piet Coenen was toen al naar Frankrijk vertrokken. Kees van
der Poel wist in mei '41 naar de Pyreneeën te komen, Jan Kuenen een
maand later. Zij verbleven daar, in het toen en nog tot 11 november '41
onbezette deel van Frankrijk, in een kamp dat door Kees van der Poel Le
Soleil wordt genoemd. Maar daarmee zal waarschijnlijk Le Soler zal worden
bedoeld: het Centre de réfugiés neerlandais (Centrum voor Nederlandse
vluchtelingen). Daar zaten toen honderden Nederlanders te wachten op
doorreisvisa, te verzorgen door de consulaire dienst onder J.W. Kolkman,
die werd bijgestaan door o.a. de daar ook een tijdje aanwezige verzetsman
Gijs de Jong. Zij moesten er grint scheppen in een rivier en kregen nauwe
lijks te eten. Daardoor raakte Kees nog even in een hospitaal in Perpignan.
Omstreeks kerstmis '41 kwamen Kees van der Ploeg en en Jan Kuenen, na
een voettocht van twee dagen en een nacht zonder eten en drinken, en
zonder rust omdat de bittere kou geen oponthoud toestond, over de Pyre
neeën in Spanje. Daar werden zij als zoveel andere 'Engelandvaarders' door
de Guardia Civil gepakt en gevangen gezet. Eerst met negen anderen in een
cel van vijf vierkante meter, daarna in het kamp Miranda de Ebro. Na twee
maanden werden zij door de vader van een medegevangene vrijgekocht mét
diens zoon, en door de Engelse consul naar Madrid geholpen. Van daar
kwamen zij via Curagao, Canada en Amerika tenslotte in maart '43 pas in
Engeland. Kees van der Poel gaat daar bij de RAF, en Jan Kuenen bij het de
geheime dienst BBO, Bureau Bijzondere Opdrachten. Wanneer hij in de
nacht van 31 mei op 1 juni '44 voor een opdracht gedropt zal worden, komt
door waarschijnlijk een navigatiefout het vliegtuig boven het vliegveld
Gilze-Rijen terecht en wordt in brand- en neergeschoten, waarbij alle
inzittenden omkomen: Jan Kuenen, een andere Nederlandse agent C.M.
Dekkers, de Canadese piloot, de Nieuw-Zeelandse waarnemer en een
Engelsman. Jan Schelvis en Kees van der Poel zullen de oorlog overleven.
Terug naar ons eigenlijke Pancrasser relaas.
Vader Kuenen is in Sint-Pancras van de partij in de OD-groep, maar helpt
ook Rinus een handje in de voornaamste bezigheid van diens ploeg: het
verzekeren van de illegale voedselvoorziening. Voor hem gaat hij bij
verschillende boeren langs, om z.g. tarwe voor zichzelf te kopen. Zo komt
hij te weten waar de boer zijn tarwe en andere etenswaren bewaart - en
laat dan honderd gulden achter als borg voor de tarwe die hij de volgende
dag nog zal komen halen. De volgende nacht komen echter Rinus' knapen
dan de nodige zakken tarwe, boter en wat er nog meer aan eetbaars is
weghalen, en gaan dat brengen naar de Alkmaarse ziekenhuizen, Sint-
Elisabeth- en Centraal-. Daar weten de zieken, maar ook de voor zieken
doorgaande illegalen er wel weg mee. Als vader Kuenen de volgende dag bij
de boer om zijn tarwe komt, vertelt die hem dat het verzet alles heeft