Corn. Bokstraat Schagen.
Zullen er ook mensen gedood zijn? 't Moet toch haast wel!
En dan ineens is het stil, en Wim bevrijdt zich uit zijn gebogen
houding, en Jakkie lacht door zijn tranen heen. Ik heb de leiding
en ik ga op onderzoek uit. Ik zie, dat er aan de voorzijde van het
huis niet één raam meer intact is. Ik kijk naar buiten, zie huizen
in brand, zie de straat bezaaid met stenen, stukken hout, stukken
ruit, wat allemaal nog méér, geen mensen, geen mens te zien. Ik
inspecteer de tuin, tel vier neergedaalde schoorstenen, merk dat
onze eigen schoorsteen ontbreekt. En dan gaat de bel. Ik open
de deur. Pieter komt thuis, hij begeeft zich naar de keuken, we
moeten allemaal in de kast onder de trap, zegt hij gejaagd. Ik
hoor de sirenes van brandweerauto's. Moeten we niet allemaal
een boterham? Ja, hier in de keuken, en het raam naar de tuin is
zowaar niet gesneuveld. En dan komen de wonderen. Er wordt
gebeld, Daar staat Bertha Bos, een aantal jaren ons dienstmeisje,
een aantal jaren al niet meer. Ze is komen fietsen, via Schager-
brug. Ze weet nog precies waar bezem, stoffer en blik staan, in
de gangkast. Ze zegt dat allereerst de glassplinters verwijderd
moeten worden. Vervolgens staat plotseling meneer Rinsema,
collega-leraar van vader, in het voortuintje en geeft aanwijzingen
aan drie mannen die met hem meegekomen zijn, voorzien van
grote stukken hout, sommige met een ruitje. Ze gaan terstond
aan de slag. Ze weten alle gapende gaten binnen de omlijstingen
van de voorramen te dichten.
Hoe laat zal het zijn geweest, laat ik zeggen een uur ofvijf als
vader en moeder thuiskomen. Ze zijn doodop van dat zo snel
mogelijk fietsen, want tijdens de terugrit zagen ze al die brand
weerwagens naar huis terug rijden, en ze vroegen aan mensen, is
er wat gebeurd, en ze kregen hun antwoord, ja, Schagen is door
het noodlot getroffen. Maar alle kamers zijn weer schoon, zegt
Bertha Bos. En ik op mijn beurt wijs op de gaten in de voorgevel
die weer dichtgetimmerd zijn, en kijk eens, vader, hier en daar is
er nog een klein ruitje óók.
Hoeveel jaren is het later, zeg maar zeventig jaar, en ik wil dat
moment waarop de oorlog in een jongensleven ineens wèl vlak
bij kwam eindelijk maar eens memoreren, en noodgedwongen
herbeleven, natuurlijk, en was ik daar misschien al die tijd bang
voor? Maar ik heb ja gezegd tegen mijzelf, en het komt terug,
ieder uur, ieder detail, en nog herinner ik mij mijn vriendje
Jantje van de Lagemaat die langskomt, diezelfde namiddag, en
over die kolossale granaat begint, die een kwart van de zijmuur
van zijn ouderlijke huis vernielde, maar niemand liep een
schrammetje op, vader niet, moeder niet, Jantje niet, z'n zus niet.
Bertus óók niet. Ik ga op zoek naar andere bronnen. Ik lees over
de familie Deutekom, die boven de NACO-garage woonde. De
munitietrein stond aan de overkant van de weg naar het station.
De familie vluchtte het huis uit en terwijl moeder Deutekom
met de kinderen, en kleine Johan op haar arm, de trap af
vluchtte vloog er een kogel langs haar en kwam in een traptrede
terecht. (De Kakelepost, tijdschrift van de Historische Vereni
ging Schagen e.o., juni 2013.) Ik lees over Nel Kouwenberg, ze is
twee dagen spoorloos geweest. 'We woonden vlakbij het spoor.
Op het moment van het bombardement was ik te spelen bij een
vriendinnetje vlakbij de gasfabriek. Toen het begon te knallen
kroop ik onder de divan. Daarna zijn we naar mijn huis gegaan,
maar daar was weinig meer van over en mijn ouders hadden
elders onderdak gevonden. Pas na twee dagen wisten ze bij wie
ik was.' (Ton Smakman, Bestrijding der onwetendheid, 75 jaar
Julianaschool Schagen, Studio Kolkman 2007.)
Het beeld wijkt niet meer, en daar komen vader en moeder
thuis. Ze zijn achter hun adem. Ze zagen de brandweerwagens
terugrijden. Ze vroegen: is er iets aan de hand geweest? Ze
De woning van de familie Schroevers in de Cornelis Bokstraat werd gevorderd door de Duitsers.
11