De ontginning van de Wieringermeer was zwaar werk. Hier is Klaas Leeuwenkamp van Blaauboer Kossen aan het werk op de uitgestrekte vlakte. Zij hadden daarvoor wekelijks een kleine premie aan het NW moeten afdragen. Deze premie werd aangevuld met een bijdrage van de overheid. Het nadeel hiervan was dat de staat mede zeggenschap had over de uitkering en beperkingen. De uitkeringen van georganiseerden waren echter van korte duur. Iemand uit de transportsector ontving slechts 36 dagen per jaar een kleine uitkering en kantoorpersoneel sprong daar met 96 dagen fors boven uit. Maar de meesten hadden slechts recht op enkele weken. Hierin kon alleen verbetering komen als er hogere premies zouden worden betaald, of dat het rijk meer zou bijdragen. De arbeiders konden dat zeker tijdens de crisis niet opbrengen en de overheid wilde het niet. Er zou minder moeite worden gedaan om werk te zoeken, was een van de redenen. Als men uitgetrokken was. Waarvan moest men dan leven als men uitgetrokken was? Dan kwam men evenals de ongeorganiseerden terecht bij de armenzorg, bij kerkelijke instellingen of de steunregeling, kortweg de "steun" genoemd. Als men tot de eerst genoemde groep behoorde, was men hoogstens in staat om de huur te kunnen betalen en de hoogst noodzakelijke levensbehoeften te kopen, want bij armenzorg en de kerk wist men tot op de cent nauwkeurig wat een arbeider nodig had om in leven te blijven. Maar ook de wekelijkse uitkering voor steuntrekkers was geen vetpot. Iedere werkloze moest die steun eerst aanvragen om een stempelkaart te verkrijgen. Daarmee moesten zij zich één of twee maal per dag onder werktijd op een stempellokaal melden om de kaart te laten afstempelen. Dit werd kortweg stempelen genoemd. Werknemers, jonger dan 21 en ouder dan 60 jaar hadden geen recht op steun, evenals langdurig zieken, iemand die door eigen schuld was ontslagen of vrijwillig werkloos was. Tijdens de crisis waren ervan de ruim 500.000 werklozen maar 100.000 georganiseerd. De grootste groep was dus direct na het ontslag aangewezen op steun. Volgens een later onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek moeten er destijds honderdduizenden langer dan een jaar werkloos zijn geweest en vele tienduizenden van het begin van de crisis tot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. Begrijpelijk dat de langdurig wer kelozen ver onder de armoedegrens kwamen te verkeren. De hoeveelheid van het uit te keren bedrag werd per huishouden vastgesteld. Ieder huishouden ontving een basisbedrag met een kleine toeslag per kind. Ook in de steun was de uitkering te wei nig om van te leven en te veel om dood te gaan. Kleine bijver diensten, ook van kinderen, werden onverbiddelijk afgetrokken. De totale uitkering mocht nooit boven de zestig procent van het laatst verdiende loon uitkomen en van ongeorganiseerde arbeiders werd nog vijftig cent van het bedrag afgetrokken. Werkverschaffing. Om enige Verbetering' in hun situatie aan te brengen, had de overheid nog iets leuks voor de werkloze bedacht, de werk verschaffing. Iedere werkloze, ongeacht zijn beroep, kon door de overheid te werk gesteld worden. Echt ouderen onder ons kunnen dat nog weten. Bij ons in de regio was een bekend werk- 21

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 2012 | | pagina 21