J^llVKAlsZ De eerste lantaarns in de geschiedenis waren draagbare. Er werden kaarsen in gebruikt, om dat olielampen teveel morsten. Door een winddichte behuizing van de lamp kon men de kaars mee naar buiten nemen. Gedurende de late Middeleeuwen ging men ook vaste lantaarns aan huizen bevestigen, op particulier initiatief. Pas nadat de Amsterdamse uit vinderjan van der Heyden in 1663 een oliereservoir had uitgevonden dat niet kon lekken, leidde de olie lantaarn tot de ontwikkeling van de lantaarnpaal. De vierkante lantaarns, die veelal op raapolie brandden, stonden op houten palen of muurarmen. Schagen had ze, vijftig tot zestig in getal, maar ze moeten tegen het midden van de 19e eeuw in onbruik zijn geraakt. Mogelijk omdat de lichtopbrengst van deze 'gloeijen- de spijkers' te beperkt was; ze dienden hoogstens als oriëntatiepunten in de duisternis. De opvolger van de Van der Heyden was de réverbère, een olielantaarn met meerdere pitten en met reflectoren, die hier door een fellere gloed verspreidde en ook de grond verlichtte. Schagen kon in 1852 acht van deze lantaarns tweedehands overnemen van de gemeente Haarlem. Vanaf 1 oktober prijkten in Schagen acht 'goed lichtgevende naar vier en drie zijden réverbèriserende lantarens op palen en aan ijzeren armen aan de huizenwaarvan ééne, tot opsiering van het marktplein vóór het Raadhuis op eenefraai bewerkte ijzeren candelabre geplaatst is'. De lantaarns brandden op alle maanloze avonden tussen 1 oktober en 1 april, van zonsondergang tot elf uur's avonds. Het gemeentebestuur was tevreden over deze nieu wigheid en vond dat de kom der gemeente met deze acht lan taarns overal behoorlijk verlicht was. Niet alle ingezetenen deelden die mening, getuige een ingezonden briefin de Schager Courant van 1 oktober 1863: 'Eenige bewoners der Laagzijde geven in ernstige bedenking aan het Gemeentebestuurof het nu eindelijk niet eens tijd wordt, om voor den trap aan de laagzijde niet een balie te plaatsen en het open riool daar te overdekken, ten einde bij de donkere avonden, die vooral des winters te wachten zijn, belangrijke ongelukken te voorkomenalsmede op den hoek van de Papenstraat (lees: Nieuwstraat) eene lantaarn te plaatsen. Het is stellers dezes toch meermalen gebeurd, dat zij bij donkere avonden daar langs komende, niet dan met de meeste omzichtigheid konden oppassen gemelde trap en riool te missen en naar beneden te storten of in het water te loopen: of moet ook hier, zoo als meestal, loffelijker gewoonte voorze ker, vaak overal geschiedt, andermaal eerst het spreekwoord bevestigd worden: 'als het kalf verdronken is, dempt men den put?' Pijnlijker dan op 18 januari 1865 kon de dreigende vraag van 'stellers dezes' niet worden beantwoord. Die avond liep de 76-jarige bezorger van de Schager Courant, Pieter Bleek, aan het einde van zijn ronde in het pikkedonker de Molensloot in en verdronk. Pal onder het noodlottige ongevalsbericht haalden dezelfde briefschrijvers ongegeneerd uit naar de vroede vaderen. 'Hebben ook al de Leden van den Gemeente-raad het geluk gehad, om tot nog toe niet te verdrinken, de duisternis heeft Pieter Bleek daarvoor niet gevrijwaard. Of zal nu het kalf werkelijk reeds verdronken is, toch de put nog niet ge dempt worden, onze waarschuwende stem te vergeefs worden gehoord, en zijn als die eens roependen in de woestijn?!!' Op 4 oktober 1866 was deze dramatische gebeurtenis alweer naar de achtergrond gedrongen. Het was groot feest in Schagen. 'Iedere spoortrein voerde dan ook tal van vreemdelingen aan'. Openba 18^2 straatverlichting De pomp op het marktveld had een eigen lantaarn. 14

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 2011 | | pagina 14