Een innige samenwerking
De samenwerking
tussen kerk en staat
in West-Friesland tot
het jaar 1000
"Het zijn Angelen maar mogen het engelen worden",
zo riep de latere paus - hij was op dat moment nog
abt - Gregorius de Grote (ca. 540-604) uit. Deze
uitroep ontglipte de toekomstige paus en kerkvader
toen hij op de slavenmarkt te Rome liep en een aantal
heidenen zag van de stam der Angelen (een Germaan
se stam uit Sleeswijk, in het noorden van Duitsland).
Met deze uitspraak begon een innige samenwerking
van kerk en staat in het vroeg middeleeuwse Europa.
De Angelen en Saksen van Groot-Brittannië werden bekeerd
tot het christendom doordat missionarissen gingen samenwer
ken met de plaatselijke adel en heersers. Vanuit deze gebieden
zouden de Lage Landen op hun beurt tot het rooms-katholieke
geloof gebracht worden. Ook hier was er sprake van een hecht
verbond tussen de kerk en de Frankische adel.
In deel één van deze artikelenreeks werd al kort ingegaan op
deze samenwerking. In dit artikel gaan we kijken welke gevolgen
deze bundeling van krachten van kerk en staat had voor de Lage
Landen.
Wie hadden in het huidige noorden van Noord-Holland in
de vroege middeleeuwen de macht? Was hier ook sprake van
een verstrengeling van wereldlijke en geestelijke macht? Zo ja,
waaruit bleek dat?
In het begin van de middeleeuwen waren onze streken onder
deel van Frisia (pas vanaf het midden van de elfde eeuw wordt
het westelijke gedeelte van Frisia Holland genoemd1). Frisia
was toen groter dan de huidige provincie Friesland. Het be
stond uit de kuststrook langs de Noordzee en Waddenzee van
het huidige Zeeland tot aan de Wezer in het moderne Duits
land. Het Almere (de latere Zuiderzee en nu het IJsselmeer) lag
als een binnenzee in het midden van Friesland met een nauwe
verbinding naar de Noordzee.
De oude Romeinse nederzetting Utrecht maakte er deel van
uit en werd bisschopszetel, van waaruit de bekering tot het
christendom werd gecoördineerd.
Met wat voor gebied en wat voor mensen kregen de verkondi
gers van het nieuwe geloof en hun Karolingische beschermhe
ren te maken?
Waarschijnlijk was er in Friesland geen sprake van een centraal
gezag. Het was meer een los verband van verschillende stam
men met hun eigen leiders, de zogenaamde klein-koningen2.
Mogelijk verenigden zij zich onder een vorst als het gebied werd
bedreigd. Het is mogelijk dat Radbod (of Radboud - 719) en
zijn waarschijnlijke vader Aldgisl - 680) voorbeelden zijn van
leiders waarachter alle Friezen zich schaarden omdat ze werden
bedreigd door aanvallen van de Franken.
De Friezen, het werd hiervoor al gezegd, waren heidenen. Na de
verovering door de Franken werden ook de Friezen tot het ware
geloof gebracht. De Frankische hofmeiers en koningen werkten
hiertoe samen met Angel-Saksische missionarissen. Onder de
bekende Frankische koning - later keizer - Karei de Grote was
het gebied der Friezen stevig in handen van de Franken. Ook
waren de Friezen nu bekeerd tot het christelijk geloof alhoewel
allerlei heidense en magische invloeden merkbaar bleven.
Karei de Grote zag zichzelf als "rex Dei gratia"; hij was door
God benoemd als koning der Franken. Zijn opdracht was het
christelijke geloofverspreiden en verdedigen. De Franken waren
het door God uitverkoren volk, dit bleek zonneklaar uit het
begin van de Frankische (Salische) wet: "Dit is de wet van het
beroemde ras van de Franken, door God zelf gevormd, moedig
in de oorlog, standvastig in de vrede, van nobele status, met
schitterend witte huid, van buitengewone schoonheid, moedig,
snel, gehard, bekeerd tot het katholieke geloof vrij van ketterij,
lang leve Christus, die de Franken liefheeft". Met terugwerkende
kracht werd hier een ideologisch fundament gelegd voor een
samenwerking van kerk en staat: het theocratisch koningschap.
Onder de nieuwe heersers ontstond het eigenkerksysteem'. De
adellijke grootgrondbezitter stelde grond en materiaal beschik
baar om een kerk of een klooster te bouwen. Hij werd dan ook
de eigenaar van het gebouw en stelde de pastoor of abt aan3.
De opvolgers van Karei de Grote konden het grote Frankische
rijk niet bij elkaar houden. In 843 werd het verdeeld onder de
zonen van Lodewijk de Vrome in het verdelingsverdrag van
Verdun. Het westen ging naar Karei de Kale, het oosten naar
Lodewijk de Duitser en, het weinig levensvatbare, middenrijk
naar Lotharius. De Lage Landen behoorden tot het middenrijk,
al snel werden ze onderdeel van het oostelijke Duitse rijk omdat
de Duitse keizer, Hendrik de Vogelaar, ze inpikte.
In dit Duitse rijk, later het Heilige Roomse Rijk werd het
Religie
in Schagen Deel 2
12