Kermisgeweld De accijns op het 'geslagt' ontdoken Op 18 oktober maakt burgemeester Arie Denijs de volgende notities naar aanleiding van een vechtpartij. Des avonds omstreeks tien uren op de nakermis van Barsingerhom is Pieter Geel het gezicht bont en blauw geslagen door Pieter Bol, Gerrit Blaauwboer, Cornelis Jans Smit en Cornelis van der Gracht en enige anderen in presentie (aanwezigheid) van Anthonie Visser en Pieter Keilder en Jan Komen en anderen. Pieter Geel heeft de vlucht genomen en heeft de volgende dag zijn hoed in het water teruggevonden en zijn schoen, die in de wegwas blijven steken. Pieter Bol had aan de zoon van Jan de Wit een slag gegeven, daarop had Pieter Geel een aanmerking gemaakt dat dit geen partij voor hem was en dat die knaap te jong was. Waarop de anderen hem hadden aangevallen en hem bont en blauw sloegen. Pieter Geel zegt dat hij toevallig daar was met de zoon van Jan de Wit die met gescheurde klederen naar huis moest. Pieter ondertekent niet want hij kan niet schrijven. Jan Koomen verklaart dat hij wel van het geval gehoord en gezien heeft, maar zegt niets bepaalds te kunnen zeggen dan dat verscheiden anderen Pieter Geel in hun midden hadden en hem sloegen. Pieter Keilder heb ik nog niet kunnen spreken. Bron: Kladaantelrininqen van Arie Denijs ino. Nr. 1358 Op zaterdagmiddag 6 december 1845 omstreeks half vier stapten Jacobus Scheffer en Karei Wilhelm Sier, buitengewone commiezen der 4e klasse, binnen bij herberg de Roode Leeuw aan de Markt te Schagen. Zij troffen daar mevrouw Ursem die, op hun verzoek, haarman, Dirk Ursem, riep die in de koestal aan het werk was. Toen deze even later uit de koestal kwam gaf commies Scheffer te kennen dat hij nodig zijn behoefte moest doen en liep naar achteren de koestal in. Zijn collega stelde zich voor en ging samen met de herbergier naar de biljartkamer. De hoge nood waarvoor Scheffer de koestal in moest was maar een smoesje om rustig rond te kunnen kijken; waarschijnlijk hadden de heren de tip gekregen om eens bij de Roode Leeuw te gaan kijken. De tipgever had gelijk. In de stal stond een tafel vol met in kleine stukken gehakt vlees en spek dat warm aanvoelde. Naast de tafel stonden een pot reuzel en een emmer zout. Iets verder in de stal zag Scheffer een bank staan waarop onder een stuk zeildoek twee zijden spek en een halve kinnebaksham lagen die, zo te zien, niet langer dan acht dagen geleden waren gezouten. De ambtenaar had genoeg gezien en ging naar de biljartkamer waar hij zijn collega op de hoogte stelde van de vondst. Samen met de herbergier gingen ze naar de stal en bij de tafel gekomen vroegen ze hem "Of hij heden slachttijd had gehouden en of hij de accijnskwitantie of enig ander bewijs tot dekking van het alhier aanwezig zijnde spek konde vertonen?" Ursem antwoordde dat hij niet wist dat hij iets dergelijks nodig had omdat hij die zelfde morgen het varken van slachter en vleeshouwer Klaas Ploeger had gekocht en dat alleen het spek dat op de tafel lag van hem was. De zijden spek en de kinnebaksham waren van buurman Jacob Filmer, voor wie Dirk het vlees had gezouten en in de zoutkist had bewaard. Hij had het vlees vast klaargelegd voor Filmer die het wilde roken. Meer spek had hij niet in huis. De commiezen vertrouwden zijn verhaal niet en in het bijzijn van de vrouw van Ursem en zijn bij hem inwonende vader,

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kakelepost - Schagen | 2007 | | pagina 15