Verstoring van de zondagsrust
Ruud van de Pol Veldwachter Jacob Zwaag had Jacob
Westerbaan en zijn kornuiten Pieter
Herman en Aldert Vredenburg al een paar
keer gewaarschuwd, dat het verboden
was om tijdens de zondagse kerkdienst
op de straten en pleinen van Schagen te
knikkeren. Helaas had hij hen nog geen
enkele keer op heterdaad kunnen
betrappen. Tot hij op zondag 22 februari
1846 zijn kans schoon zag. Hij
vermoedde dat de jongens weer aan het
knikkeren waren op het Slotplein, waar
zij wel vaker kwamen. Het pleintje
gelegen tussen de oude voorgebouwen
van het slot en de twee torens waar ook
de kaats- en kolfwedstrijden werden
gehouden was een ideale plek. De enige
toegangsweg was de voormalige poort
tussen het huidige café het Oude Slot en
de Posthoorn. Ze konden de veldwachter
tijdig genoeg zien aankomen om hun
verboden activiteiten te stoppen en de
vermoorde onschuld uit te hangen tot
grote ergernis van de gerechtsdienaar.
Deze keer zou hij het anders aanpakken.
Toen hij omstreeks elf uur terug kwam
van zijn zondagse ronde stapte hij bij
kastelein Roodjes binnen en vroeg hem
of hij via diens woning, waarvan de
achterdeur uitkwam op het Slotplein, de
overtreders mocht betrappen. De truc
lukte en de drie jongens werden op
heterdaad betrapt tijdens hun spel met
knikkers en marmers (marmeren
knikkers).
De volgende dag werd een proces-verbaal
opgesteld en op 2 maart kreeg Johannes
Jacobus Numan de deurwaarder bij de
Arrondissementsrechtbank te Alkmaar
en het Kantongerecht te Schagen de
opdracht om de drie jongens te
dagvaarden. De 18-jarige werkloze Pieter
Herman, de 17-jarige schoenmaker Jacob
Westerbaan en de eveneens 17-jarige
werkloze AldertVredenburg. Op 11 maart
om 11 uur moesten ze voor de
kantonrechter verschijnen op verdenking
van het knikkeren of wedden tijdens de
zondagochtenddienst.
Tijdens deze zitting werd door
burgemeester Arie Denijs, die in Schagen
optrad als ambtenaar van het openbaar
ministerie, de hele geschiedenis nog
eens uitvoerig uit de doeken gedaan. Hij
wees er op dat de verdachten op de
hoogte waren van het feit dat het volgens
een wet uit 1815 verboden was op zondag
tijdens de godsdienstoefeningen op de
publieke wegen, noch op openbare
pleinen te spelen. Zij hadden dit kunnen
weten, omdat onlangs nog het
betreffende wetsartikel van de pui van het
raadhuis was afgelezen en daarna
aangeplakt.
De verdachten ontkenden niet dat zij
geknikkerd hadden, maar pas na afloop
van de kerkdienst. Het openbaar
ministerie was echter overtuigd van hun
schuld en eiste strenge straffen. Voor
Pieter Herman en Aldert Vredenburg een
boete van 25 gulden of drie dagen
gevangenisstraf en voor Jacob
Westerbaan, die al vaker gewaarschuwd
was, een boete van 50 gulden of zes
dagen gevangenisstraf.
10