Een tekening,
door Jaeob II
de Gheyn
gemaakt als
voorstudie
voor het drieluik.
Na haar dood ging het huis niet terug
naar de familie, zoals ook wel gebeurde,
maar bleef Diederik er met zijn zoon
wonen.
Hij behoorde tot de algemeen
gerespecteerde en ook rijkste
ingezetenen van Den Haag. Volgens
H.E. van Gelder behoorde hij in 1627 tot
één van de drie hoogst aangeslagenen in
het kohier van de 500ste penning in
Den Haag.
Het huis is in de jaren tachtig van de
vorige eeuw gerestaureerd en daarvóór is
door gemeentelijke monumentendienst
van Den Haag uitvoerig archeologisch en
bouwhistorisch onderzoek gedaan.
Een (mogelijk) zelfportret
van Jacob II de Gheyn.
Daarbij kwam naar voren dat het huis
oorspronkelijk heeft bestaan uit een
voor- en een achterhuis, waarbij het
voorhuis stamt uit de zeventiende eeuw
en het achterhuis nog ouder moet zijn
geweest. In het achterhuis bevond zich
een vierkante kamer met opvallend dikke
muren, met een kruisgewelf overdekt en
onderkelderd. Op de tweede verdieping
eenzelfde vertrek. De beide vertrekken
doen sterk denken aan een stenen toren.
Op de eerste verdieping heeft het vertrek
naast de zgn. torenkamer als enige
vertrek onder de balken zandstenen
kraagstukken die versiert zijn met het
familiewapen. Deze kamer kreeg van de
onderzoekers de naam 'huu>elijkskamer'
mee. De ruime zolder met een smal dak
evenwijdig aan de straat en een breed dak
hier haaks op blijkt een schuilkerk te
herbergen. Men vermoedt dat bij de
bouw van het voorhuis de kapconstructie
is aangepast, waarbij de grote zolder is
ontstaan. Diederik van Schagen heeft
hier, als vooraanstaand katholiek in
Den Haag, de schuilkerk in laten richten.
Het is niet denkbeeldig dat zich voor die
tijd al een kleinere huiskapel op zolder
bevond.
V
Dezf
aanr
besc
schu
daar
16