Een wankel bestaan
Over de verkoop van de heerlijkheid Schagen
in 1658 en 1676
17
Fred Timmer
De financiële positie van de Heren van Schagen is met enige regelmaat op
zijn minst zorgelijk geweest.
Voor de eerste 200 jaar van het bestaan van de heerlijkheid kunnen we dat
in de rekeningen - zeg maar de boekhouding - niet nagaan, want deze
beginnen in 1630. Ook daarna ontbreken, vreemd genoeg, de rekeningen
over de 'kritieke' jaren.
Het heerlijkheidsarchief herbergt echter toch voldoende stukken om de
hierboven vermelde stelling te rechtvaardigen.
Als telgen van oude Hollandse adel was het ook na de middeleeuwen de
heren van Schagen volgens de regels van de adellijke stand niet toegestaan
om zich inkomsten te verwerven uit nijverheid en handel. Men behoorde te
leven van de opbrengsten van zijn bezit. Bestuursfuncties waren wel
toegestaan omdat ze in het algemeen het landsbelang dienden, maar waren
als inkomstenbron niet erg in trek: ze kostten vaak meer dan ze opbrachten.
Ook militaire functies mochten.
Het was dus niet genoeg om van adel te zijn, men diende er ook naar te
leven. Wie dat om een of andere reden niet meer kon, liep de kans zijn
adellijke voorrechten te verliezen. Het is wellicht een verklaring voor de -
soms te - grote staat die menig edelman voerde en de grote schulden die hij
bereid was daarvoor te maken.
Over het algemeen bestond het vermogen van de Hollandse edelen uit land
dat zij in eigendom hadden. Het grootste deel van hun inkomsten uit
vermogen moest dan ook komen uit de landpachten. Daarbij kwamen de
huishuren en pas daarna volgden de inkomsten uit tienden en andere heerlijke
rechten.
Voor de heerlijkheid Schagen blijkt die verdeling precies andersom te liggen.
Tienden en andere heerlijke rechten vormen - voor zover in de rekeningen
is na te gaan - zo'n 60% van de inkomsten, terwijl landpachten en huishuren
slechts 20% uitmaken. De heren van Schagen hebben relatief weinig land in
eigendom.
Aangezien koophandel of nering onherroepelijk leidde tot verlies van de
adellijke status, waren de Hollandse edelen zelden of nooit betrokken bij
grote financiële ondernemingen. Een bekend fenomeen als de Verenigde
Oost-Indische Compagnie kende - zeker in de eerste jaren - geen adellijke
aandeelhouders.
Onverdacht, want van landsbelang, waren bedijkingen, inpolderingen en
droogmakerijen. Diverse edelen waren danook actief betrokken bij dit soort
activiteiten, hetzij als organisator, hetzij als opdrachtgever, hetzij minder
actief als financier.
Ook de heren van Schagen hebben zich met landwinning bezig gehouden. Zij
hebben de polder Burghorn op hun naam staan. Bovendien hebben zij zich
- gezien het aan hen verleende octrooi tot bedijking (1456) en de daarna
volgende commotie - bezig gehouden met de inpoldering van de Zijpe.