dat leverde weer een Ausweis op. Daar ben ik een keer geweest om me in te laten schrij ven, maar het Ausweis werd al in de zomer ingetrokken en ik kreeg weer een oproep van de Duitsers om me te melden voor werk, in Riga! Kees Knijn van de ondergrondse wist wel een onderduikadres. Wij met z'n tweeën op de fiets de Meer in; bij iemand aan de Praam- weg kon ik wel komen, maar dan moest ik wel betalen voor kost en inwoning. Verder op de fiets: bij Piet Veldt aan de Molenweg zaten al acht mensen en daar kon ik nog wel bij. We werkten daar en sliepen soms in de rietkraag achter op het land, maar dat hoor de bij het gevaar. Tot op een zondagmorgen, we zaten op de knechtenkamer in de schuur. Veldt komt de schuur in en zegt: 'Jongens, wegwezen, er is een overval.' Ik sprong naar beneden en wilde vluchten, maar kreeg di rect een paar kogels om mijn oren, dus ik lag gelijk op de grond. Met z'n drieën wer den we gepakt, met twee anderen die ook geprobeerd hadden te vluchten. De andere zes hadden zich verstopt achter het beschot van de knechtenkamer. De Duitsers waren allang blij dat ze er drie hadden en zochten niet verder. Later zijn ze alsnog verraden door iemand in de buurt die ze op het land had zien werken.' Naar Rusland 'Na mijn arrestatie zaten we een nacht in de kelder van de Rode Leeuw in Schagen. De volgende dag naar het politiebureau aan de Euterpestraat in Amsterdam. Na een aantal verhoren een wagon in en naar het kamp Ommen. Daar heb ik drie maanden gezeten en toen werden er 72 mannen in een wagon geladen, een wagon met twee verdiepingen. We zaten toen dagenlang in de trein, zon der eten en drinken. Onderweg kreeg iemand medelijden met ons en liet ons door de spleten in de wagon wat drinken van het koelwater van de locomotief. Uiteindelijk kwamen we in Berlijn aan, aan de oever van de Wannsee. Daar kregen we een soort op leiding voor het werken aan het front; daar leerde je ook wat je moest doen als er op je werd geschoten. Ik denk dat we daar drie maanden gezeten hebben. In november gingen we naar het front, weer in een goederentrein. Ergens onderweg stonden we op een perron in Bobruysk (lo catie niet zeker). Je kon daar eigenlijk niet wezen, zo werd er geschoten. We gingen vrijwel direct terug met de trein en kwamen aan in Minsk. In een school aan de Gorkis- traat hebben we jaren gezeten. We zaten daar met een man of honderd. Wij waren barakkenbouwers. Op het laatst konden we in een dag een barak bouwen. Als het front terugtrok moesten wij de barakken bouwen voor de nieuwe onderkomens van de solda ten. We hebben het wel meegemaakt dat een barak werd gebouwd en gelijk met een handgranaat werd opgeblazen, omdat het front inmiddels weer dichterbij was geko men: in de verte waren de Russische tanks al te zien tussen de bomen. In Minsk zaten de Nederlandse boerenjongens bij elkaar. Ik trok toen op met Jan Elzinga. We liepen eens in de buurt van het joodse get to, bij de begraafplaats. Minsk werd toen vreselijk gebombardeerd. Op dat kerkhof was een enorme kuil door een bominslag. Ik zei tegen Jan: 'We gaan in die kuil schuilen, er komt nooit op precies dezelfde plek een bom neer.' Dat hebben Gelein de Visser (li) en Jan Elzinga in Minsk 32 Kroniek no. 64, 2ie jaargang, 2013/1

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 2013 | | pagina 33