Mevrouw van 't westende-de Groot Kroniek no. 59, 79e jaargang, 2077/2 Het gebeurt niet alle dagen dat je iemand ontmoet die zich nog goed kan herinneren dat de Wieringermeerpolder nog helemaal niet bestond. Zo iemand is de 93-jarige mevrouw Van 't Westende, woonachtig in Kapellehof; Lenie Visser had een gesprek met haar. Mevrouw Van 't Westende-de Groot is geboren in 1918 in een kleine gemeente in Noord- Brabant, de Wouwse Plantage genaamd. Haar vader werkte op de suikerfabriek, maar het was crisistijd, veel mensen werden ontslagen. Haar tante Marie woonde met haar man in Noord- Vader en moeder De Groot Holland, daar was werk genoeg, dus trok het gezin De Groot in 1926 naar het noorden. De dienstZuiderzeewerken was begonnen met de aanleg van de proefpolder bij Andijk en vader kon aan de slag. Het gezin verhuisde naar Medemblik ("Met bloed en tranen", vertelt ze nu lachend). Nee, leuk was het in Medemblik niet. Het gezin, met inmiddels 3 kinderen, woonde aan de Oosterhaven, ongeveer tegenover de voormalige gasfabriek, vlakbij het Jodenkerkhof. Ze herinnert zich nog de Harddraverij en de Medemblikker kermis. Samen met haar broertje mocht ze erheen, ze kregen elk 5 cent mee, dus de pret was maar van korte duur. Op school bij de zusters aan het Bagijnhof had ze het wel naar haar zin. Het werken aan de dijk, matten vlechten, keien erop aanbrengen, afwerken met basaltblokken was zwaar en de lonen waren laag; de arbeiders leefden toen nog in armoede. Er was wel genoeg te eten, maar de middelen om er iets lekkers van te maken ontbraken. Toen het werk aan de proefpolder klaar was werd begonnen met de aanleg van de Wieringermeerdijk. Het gezin de Groot kon dus in Medemblik blijven wonen. Het werkeiland de Oude Zeug werd ingericht en daar kwamen verschillende gezinnen van de daar werkende arbeiders te wonen. Verbiest, vader van de latere dansleraar uit Hoorn, had de leiding in het kamp. Die kinderen gingen ook in Medemblik naar school en bleven daar de hele week bij de zusters. Mevr. Van 't Westende herinnert zich nog goed dat ze eens in het kamp een weekendje bij een vriendinnetje mocht logeren. Dat leek heel leuk, met de stoomboot erheen varen, samen spelen en slapen bij die kinderen, maar wat had ze een heimwee. "Aan huilen niet te kort", zegt ze lachend. Op zondagochtend gingen ze met de boot naar de kerk in Medemblik, maar daar kon ze in de drukte haar ouders niet vinden, dus toch maar weer mee naar de Oude Zeug en op maandagochtend met de andere kinderen mee naar school. Nee, logeren was er voorlopig niet meer bij. Veel kan ze zich dan ook niet herinneren van die logeerpartij op het eilandje. Lang duurde het werk aan de Wieringermeerdijk niet, en vader kon daarna aan de slag bij de aanleg van de Afsluitdijk. Bij Den Oever moest de sluis gebouwd worden. Eerst werd een sluisput gegraven met een dijk eromheen, daar werd de sluis ingebouwd en daarna werd de dijk weer afgegraven. Het gezin verhuisde dus naar Den Oever, naar een houten noodwoning aan de Gesterweg waar het 's winters vreselijk koud was. De 35

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Kroniek Historisch Genootschap Wieringermeer | 2011 | | pagina 37