Daar kon Dekker het mee doen. Dirk schreef nog ntaar eens een
pittige brief naar de gemeente: "Daar het voor mij niet mogelijk
is werkzaam te blijven aan eene school, waar ik wat salaris betreft
beneden een nog te benoemen college zal staan, neem ik nogmaals
de vrijheid mijn verzoek onder uw aandacht te brengen, in de hoop
dat er gunstig zal worden beschikt, en daardoor mijn wensch voor
langen tijd aan deze school werkzaam te blijven, zal mogelijk ge
maakt worden.
Per 1 juli 1880 besloot de raad tenslotte het verzoek in te willigen.
Het zou nog lange tijd duren voordat de vacature van tweede hulp
onderwijzer werd vervuld. De schooluren kwamen tijdelijk tussen 9
uur 's morgens en half zeven 's avonds te liggen. Door spreiding van
de schooltijden probeerde Ludewig de kinderen toch nog enigszins
verantwoord les te geven.
In augustus 1880 besloot de raad aan Ludewig en Dekker een toe
slag van respectievelijk 100,- en 60,- toe te kennen: "wegens
zijn buitengewone werkzaamheden aan de openbare lagere school,
gedurende de maanden januari tot juli 1880."
Pas in februari 1881 maakte een nieuwe leerkracht, juffrouw De
Hoog, haar opwachting. De jaarsalarissen waren toen vastgesteld
op ƒ800,- voor het hoofd der school, voor een le hulponderwijzer
ƒ700,- voor een 2e hulponderwijzer ƒ650.- en voor een onderwijze
res 500.-. Het genot van de vrije woning voor het hoofd der school
was op 75,- per jaar vastgesteld.
De financiële positie van Castricum werd kennelijk steeds zorgelij
ker. Op voorstel van raadslid Jacob Kuijs besloot de gemeenteraad
in oktober 1885 om de jaarwedden van het onderwijzend personeel
met 100 gulden te verminderen. Die maatregel viel, zoals te be
grijpen is. niet in goede aarde. Op aandrang van het college van
Gedeputeerde Staten trok de raad het ondoordacht genomen besluit
een maand later weer in.
Het personeel meldde zich met een bepaalde regelmaat ziek.
Hoofdonderwijzer Ludewig kreeg op 11 juli 1886 een brief van een
verontruste ouder over 'veelvuldige ziekte' van zijn medewerkers,
in deze 'anders zo gezonde streek'.
Per 1 mei 1894 ging schoolhoofd Ludewig met pensioen. In totaal
was hij zo'n 38 jaar aan de school verbonden geweest. Cornelis
Bussen, onderwijzer aan de R.-K. Parochieschool te Leiden, volgde
hem op. Het onderwijsteam bestond toen uit vijf mannen en drie
vrouwen, die de zorg hadden voor 230 leerlingen. Meester Bussen
smaakte het genoegen in 1911 eindelijk een betere woning te kun
nen betrekken in het in dat jaar gebouwde nieuwe gemeentehuis
naast de school. De voordeur van zijn huis aan de zijkant van dat
gebouw is nu nog te zien.
Altijd maar weer vragen om geld
Op 27 januari 1896 schreef meester Dekker weer eens een brief aan
de gemeente: "dat adressant gedurende de maanden Oct. Nov. en
Dec. 1895 is belast geweest met het onderwijs in het 3de en 4'le leer
jaar. Dat, waar de wet op het lagere onderwijs het grootst aantal
kinderen in een klasse aanwezig stelt op 55, het zeer begrijpelijk is,
dat het onderwijzen van twee leerjaren waardoor de klasse stijgt tot
96 kinderen, hoogst vermoeiend is en van den onderwijzer meer dan
gewone inspanning eischt. Dat echter door deze regeling geene kin
deren de school behoefden te verzuimen, dat de gemeente voor die
maanden geen tijdelijk onderwijzer behoefde aan te stellen en mits-
De oudst bekende foto van de jongste klassen van de dorpsschool, genomen op de binnenplaats rond 1900. Links het hoofd der school
meester C.J. Bussen.
60