Villa 'De Geertruida'Dorpsstraat nr. I, omstreeks 1920. Het
vooraanzicht is sindsdien weinig veranderd. Links het pand
Dorpsstraat nr. 3.
geen verwondering dat de beide vernoemingen betrekking hadden
op twee van zijn nichtjes: Charlotte van den Hoeven als dochter van
zijn zuster Rebecca, die getrouwd was met de hervormde predikant
Cornelis van den Hoeven en Geertruida Arnold als dochter van zijn
broer Johannes. De naam Geertruida komt overigens meermalen
voor in de familie en wat de naamgeving betreft heeft Tom Arnold
wellicht ook gedacht aan zijn moeder, Geertruida Rebecca Tacke.
Waarom Tom Arnold een tweede huis liet bouwen, terwijl hij
comfortabel in villa Funadama aan de overkant woonde, is niet
geheel duidelijk. Bouwtekeningen spreken van een 'dubbelvilla',
wat suggereert dat het huis bedoeld was voor gescheiden bewoning
door twee gezinnen. Waarschijnlijk liet hij de villa bouwen voor zijn
halfbroer Pieter Arnold, die bij zijn vestiging in Castricum net als
hij een carrière achter de rug had als kapitein. Pieter Arnold en zijn
familie komen hierna nog ter sprake, want zij verhuisden in 1918 naar
een villa die hij even verderop had laten bouwen (Dorpsstraat nr. 7),
waarna Tom Arnold 'De Geertruida' verkocht aan graanhandelaar
Jan de Haas, die er zelf niet gewoond zal hebben, want hij verkocht
het pand vrijwel direct aan Rudolf Mees, waarnemend geneesheer
directeur van Duin- en Bosch. Of Mees er met zijn gezin heeft
gewoond is niet duidelijk. Volgens gegevens van de Burgerlijke
Stand vestigde het gezin Mees zich bij de komst naar Castricum
in 1915 in een 'doktersvilla' aan de Van Oldenbarneveldweg. Zijn
in Castricum geboren zoon Rudolf Mees herinnert zich ook alleen
maar Bakkum, waar hij op school ging. Er is dus wat de bewoning
van de villa betreft een 'zwart gat' in een periode na 1918, maar wat
zeker is, is dat de ene helft van de villa in 1923 door Mees werd
verhuurd aan de uit Alkmaar afkomstige notaris Jacob Stuyt en de
andere helft in 1924 aan ene Albert Jüdell. Deze Jüdell, destijds een
conservenfabrikant met een fabriek in Limmen, was een telg uit een
gefortuneerde Amsterdamse familie van koffiehandelaren, onder
meer in het bezit van het landgoed 'De Karperton' bij Bergen. Toen
Albert Jüdell in Castricum ging wonen, was hij 30 jaar en getrouwd
met Catharina Johanna Zeewold. Zijn twee kinderen werden in
Castricum geboren. Toen de familie Jüdell in 1927 naar Alkmaar
vertrok, zag Stuyt zijn kans schoon om het pand te kopen, want
Mees verruilde Castricum voor Santpoort, waar hij was benoemd
tot geneesheer-directeur van het Provinciaal Ziekenhuis aldaar. De
dubbele villa was uiteraard geknipt voor notaris Stuyt, want in de
ene helft IA) kon hij zijn kantoor vestigen, terwijl de andere helft
als woonhuis kon dienen voor zijn gezin, dat vijf kinderen telde.
Nog in 1927 liet hij aan de zuidzijde van de villa een entree naar zijn
kantoor maken en aan de oostgevel liet hij een serre aanbouwen.
Jacob Stuyt was zijn loopbaan begonnen als kandidaat-notaris in
Het gezin van notaris Stuyt omstreeks 1926. V.l.n.r.: Lotte, Tom,
vader Jacob Stuyt, Jan, Henk, Job en moeder Engelina van den
Brink.
Alkmaar en als zodanig had hij ook enige tijd stage gelopen bij
notaris Heenk in Castricum. Nog levende nazaten kenschetsen
notaris Stuyt als een rustige man, die niet de indruk wekte het
overmatig druk te hebben, want hij lag zomers nog al eens in de
tuin te slapen en moest door een medewerker worden gewekt als er
een klant in zijn kantoor was gearriveerd. Hij overleed in 1938 op
57-jarige leeftijd en werd bijgezet in een familiegraf op het kerkhof
van de Pancratiuskerk.
Zijn weduwe Engelina Stuyt-van den Brink zat niet bij de pakken
neer en verhuurde het kantoorgedeelte van de villa in 1939 aan de
Rijksgebouwendienst, die er de staf van een luchtafweercompagnie
huisvestte. Over de in verband metde oorlogsdreiginggentobiliseerde
Nederlandse militairen, die niet alleen aan de oostgrens, maar in het
kader van de neutraliteitspolitiek ook langs de kust verbleven en
deels ingekwartierd waren in Castricum, schreef in december 1939
onze plaatsgenoot W.E. van Keeken, destijds verplegingsofficier, in
de plaatselijke krant: "Door medewerking van verschillende kanten
hebben alle militairen gelegerd te Castricum genoeglijke kerstdagen
meegemaakt. Mag ik nog uw hulp inroepen om ook oudejaarsavond
voor hun op te vrolijken. Bak wat meer oliebollen en stel deze voor
onze bewakers beschikbaar, dan zal zeker geen dezer met een lege
maag het jaar 1940 in behoeven te gaan. De totale sterkte, van
luchtdoelartillerie en kustwacht te zanten, bedraagt 31 december
ongeveer 120 man. Ieder, die daartoe genegen is wordt verzocht
hare bijdrage, op 30 of 31 december af te geven bij 'Hotel Broksma
en van tevoren zo mogelijk nog even schriftelijk of telefonisch
opgave te doen aan onderstaand adres op hoeveel stuks wij mogen
rekenen
De oliebollenactie zal ongetwijfeld een succes zijn geweest, want de
hier gelegerde Nederlandse militairen waren zeer populair. Dat blijkt
bijvoorbeeld uit herinneringen van de bejaarde broers Stuyt. destijds
15 en 20 jaar, die zich vooral de periode van inkwartiering voor de
geest wisten te halen en zelfs de namen van de militairen nog wisten
te reproduceren. De inkwartiering kan gezien het oorlogsverloop
slechts vrij kort hebben geduurd, maar niettemin: "het waren enorm
gezellige kerels". Een van deze gebroeders Stuyt, Henk Stuyt, die
lange tijd elders in de provincie als notaris werkzaam was en met
wie geanimeerde gesprekken werden gevoerd over zijn jaren in
Castricum, overleed in maart 2003 en werd bijgezet in het graf van
zijn ouders naast de Pancratiuskerk.
In de eerste jaren van de Duitse bezetting telde de villa nog enige tijd
een extra bewoner in de persoon van Charles de Roy van Zuidewijn,
de echtgenoot van dochter Charlotte Stuyt. In januari 1943 werd het
gezin Stuyt in het kader van maatregelen die in het vorige artikel
45