Het eerste Castricumse armenhuis
Gebrekkige oudere alleenstaanden zonder inkomsten en weeskin
deren waren waarschijnlijk voor de meeste armbesturen de duurste
klanten, omdat zij voortdurend zorg en ondersteuning nodig hadden,
terwijl de bijstand van veel werklozen een periodiek karakter had.
Daarom ontstond het besef dat men voor de opvang en verzorging
van deze groep voordeliger uit zou zijn, als ze in een gemeenschap
pelijk tehuis zouden worden opgenomen. In de grote steden zien we
dat deze gedachte in de vorm van armentehuizen, bejaardentehuizen,
weeshuizen en armenhofjes al in de 18e eeuw gestalte krijgt.
De weeskinderen als onderwerp van de armenzorg in Castricum
hebben we tot dusver buiten beschouwing gelaten, omdat het
probleem van de ondersteuning en verzorging van wezen in Castri
cum van beperkte betekenis was binnen de totale armenzorg.
Niettemin bestond er al sinds de 18e eeuw in Castricum een keur
met betrekking tot weeskinderen, die vooral hun rechtspositie en
het beheer van geërfde bezittingen regelde. Meestal kwamen ze
onder toezicht van familieleden en werden ze in een gezin van
familieleden of adoptie-ouders opgenomen, waarvoor dergelijke
gezinnen dan ondersteuning ontvingen.
In Castricum komt de stichting van een tehuis voor armen en wezen
voor het eerst in 1861 aan de orde.
Dit blijkt uit een brief in dat jaar geschreven door de armbestuurders
J. Kuijs en J. Muijs aan het gemeentebestuur, waarin zij voorstellen
doen om een wees- en armenhuis te stichten. Zij noemen de woning
van de weduwe Barend Dubbeling, die reeds eigendom was van het
Algemeen Armbestuur, hiervoor geschikt: "Indien voor dit huis een
kamer gebouwd wordt van dezelfde lengte en breedte, naar even
redigheid, zouden verscheidene personen kunnen worden geplaatst,
terwijl in het bestaande gebouw een stookplaats komt en voor de
moeder en een ziekekamertje gemakkelijk een plaats is te vinden.
Het zal worden een huis met dubbele kap, kosten ca. f. 1000,-,
volgens een deskundige van de gemeente". Voorgesteld wordt om
dit bedrag van de gemeente te lenen tegen behoorlijke rente en met
jaarlijkse aflossing van 200 gulden. Men zet er vaart achter, want
de streefdatum voor oplevering is 1 februari 1862. We mogen aan
nemen dat het volgens de plannen is gerealiseerd, want enkele teke
ningen van Sijf Portegies tonen inderdaad een 'huis van ouden van
dagen' met twee puntdaken, de 'dubbele kap'.
Het huis, met oorspronkelijk het adres Kerkbuurt 123, stond op de
hoek Overtoom-Schoolstraat, ongeveer op de plaats waar later een
nieuw armenhuis werd gerealiseerd, dat thans nog in gebruik is als
appartementengebouw (Overtoom 26-36).
De dagelijkse leiding van een armenhuis, een bezoldigde functie,
werd meestal in handen gegeven van een zogenaamde weesmoeder.
De eerste weesmoeder van het Castricumse armenhuis was de in
Castricum geboren Hendrika Wielaards, die in 1862, op 68 jarige
leeftijd, de leiding op zich nam en deze behield tot haar overlijden
in februari 1871De eerste bewoner van het armenhuis, waarmee zij
te maken kreeg, was de 65-jarige Cornelis Duijn, die op 10 januari
1862 werd ingeschreven. Hendrika Wielaards werd opgevolgd door
de 32-jarige, uit Alkmaar afkomstige. Maria Steeman, die de functie
van weesmoeder tot juni 1881 uitoefende. Daarna kreeg een zekere
Elisabeth Zwaan de leiding, voor slechts een vrij korte periode,
want zij kwam in 1885 te overlijden. Tijdens haar bewind kwamen
moeilijkheden met de bewoners van het armenhuis naar buiten.
Dit blijkt uit een nogal gepeperde brief, die de voorzitter van het
Algemeen Armbestuur, de armvoogd D. Schotvanger, in maart
1882 van het gemeentebestuur ontving. Het schrijven is niet alleen
interessant vanwege de nog steeds actuele problematiek van de
besteding van gemeenschapsgeld, maar ook door de visie op ar
menzorg, die er uit spreekt: "Tot ons leedwezen is het ons ter oore
gekomen, dat de bewoners van het Algemeen Armenhuis alhier als
ook geen misbruik dan toch een ruim gebruik der herbergen en
kroegen maken. Wij achten het onnodig om over het laakbare dezer
handelswijze der bewoners van het Armenhuis uit te wijden doch
meenen U het volgende ernstig onder het oog te moeten brengen.
Zooals U bekend is verkeert de financieete toestand der Algemeene
Armen in eenen alles behalve gunstige toestand, zoodat zelfs uit de
gemeentekas herhaaldelijk zware subsidiën aan de kas der Alg. Ar
men toegestaan zijn. Deze ongunstige financieele toestand is vooral
te wijten aan de zware kosten van het Algemeen Armenhuis. Wij
hebben gemeend die geldelijke offers in het belang der bewoners
van het Armenhuis te moeten brengen, opdat de ouden van jaren
en zij die ten gevolgen van bizondere omstandigheden geene werk
zaamheden konden verrichten den tijd die zij in het Armenhuis door
moesten brengen het zoo goed mogelijk zouden hebben. En wanneer
wij nu vernemen, dat diezelfde personen in wier belang zoveel ge
daan en opgeofferd wordt, en die geheel en uitsluitend leven van de
goedheid en mildheid van weldenkende ingezetenen dezer gemeen
te hunne spaarpenningen in herbergen enz. verteren, dan kunnen
wij niet nalaten U mede te deelen, dat deze handelwijze ons diep
grieft.
Het is daarom, dat wij gemeend hebben dit schrijven tot U te moeten
richten en wij meenen er aan toe te moeten voegen, dat aan het Al
gemeen Armbestuur alleenlijk de Sorg is opgedragen om te maken
dat geene personen den hongerdood sterven: wanneer Uw bestuur
nu met inachtneming van den financieele toestand aan de bewoners
Tekening door Sijf Portegies van het armenhuis,
het huis met dubbel puntdak, dat in 1862 in
gebruik is genomen en in 1912 plaats moest
maken voor nieuwbouw. De boerderij links op
de tekening was in gebruik als bakkerij en is
tater afgebrand, waarschijnlijk in 1911.
22