gevonden, maar soms ook door elkaar, in verband te brengen met
verschillende culturele achtergronden van mensen. Toch blijkt dit
niet gemakkelijk in één sluitende theorie te vatten te zijn.
Vondsten uit het jaar 0 kennen we ten eerste uit het gebied tussen de
Korendijk en de geest 'Heemstede', ten tweede uit de Oosterbuurt,
nabij Kronenburg, ten derde uit het centrum van Castricum (zowel
bij de sloop van 'de Rustende Jager', als in de Burgemeester
Mooijstraat is 'streepband-aardewerk' gevonden), ten vierde uit
Noord-Bakkum, bij landgoed Doornduijn, ten vijfde uit de duinen,
nabij de 'Brabantse landbouw', en ten zesde uit de duinen, op de 'Wei
van Brasser'.
Politiek in het jaar 0
Enkele decennia voor het jaar 0 moeten de Friezen op Castricums
grondgebied via hun stamgenoten vernomen hebben dat zich in het
zuiden een militaire macht aandiende die ongekend sterk en om
vangrijk was en zich in noordelijke richting bewoog. Het Romeinse
leger, goed georganiseerd, voorzien van grote transportschepen, for
se hoeveelheden metalen wapens, schilden en gepantserde unifor
men. moet op de inheemse bevolking van Europa haast een buiten
aardse indruk hebben gemaakt. Het moet de inheemse bevolking ook
bekend zijn geweest dat dit leger in zijn gang naar het noorden door
de ene stam na de andere was aangevallen, maar dat dit slechts had
geresulteerd in bloedige veldslagen, waarbij de Romeinen uiteinde
lijk toch steeds bleken te beschikken over grotere aantallen soldaten
en wapens. De leider van het Romeinse leger, Julius Ceasar, was ech
ter niet alleen goed in oorlog voeren. Ook de techniek van het 'ver-
deel-en-heers' was hij meester. Ceasar trachtte Keltische en Germaanse
stammen te vriend te houden door precies genoeg bescherming te
bieden tegen zijn legers in ruil voor belastingen en slaven. Het ver
mijden van ruzie met te veel stammen tegelijk had in Gallië (het hui
dige Frankrijk) geleid tot een enorme veldslag tegen de verzamelde
Keltische stammen onder leiding van Vercingetorix, die voor Ceasar
bijna verkeerd afliep. Dit wilde hij in het gebied rond en ten noorden
van de Rijn voorkomen. Langzaam maar zeker lieten steeds meer
stammen, vanuit hun eigen besef te klein en te zwak te zijn, zich in
palmen door Romeinse diplomatie. De Bataven langs de Rijn. de
Cananefaten aan de kust in het huidige Zuid-Holland en ook de Friezen
moesten de Romeinen tolereren.
Toen de Romeinen uiteindelijk in het jaar 9 na Christus totaal on
verwacht een grote militaire nederlaag leden tegen de Germaanse
stammen in Duitsland, leek de Romeinse overheersingsdrang lang
zaam weg te ebben. Ook de Friezen in ons gebied ontworstelden zich
aan de heerschappij van de Romeinen. Ze hadden er genoeg van be
lasting af te dragen en hun vrouwen en kinderen afgevoerd te zien
worden als slaven. De vlam sloeg in de pan en de Friezen brachten
de Romeinse haven en het fort bij Velsen grote schade toe. Tijdens
de veldslag bij het woud van Baduhenna (misschien is dit in de buurt
van Heiloo geweest) moesten de Romeinen het verlies van zo'n 1300
soldaten accepteren. Halverwege de lc eeuw hielden de Romeinen
het voor gezien in Noord-Holland. Ze trokken zich terug achter de
Rijn, planden geen verovering meer van het gebied tussen Rijn en
Elbe, maar richtten zich op een nieuw doel: Brittannië.
Van deze Friezen zijn. zoals gezegd, op Castricums grondgebied zeer
veel resten overgebleven. Zeker sinds de Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek in 1999 zijn rapport publiceerde
over de grote archeologische opgraving in de Oosterbuurt, kunnen
we ons een goed beeld vormen van de Friese bewoning in de Romeinse
tijd en de Vroege Middeleeuwen. In de bodem zitten ook vandaag
de dag nog grote hoeveelheden van gebruiksvoorwerpen opgeslagen.
Hoewel door graafwerk en landbouwactiviteiten helaas al veel spo
ren werden, en nog ieder jaar worden vernietigd, heeft Castricum nog
steeds een waardevol bodemarchief, vooral uit de genoemde perio
den.
De 'Friezen' zijn geen Friezen meer
Na de Romeinse tijd, in de vierde en vijfde eeuw na Christus, gebeurt
er iets vreemds in het Nederlandse kustgebied. De talloze Friese ne
derzettingen houden op te bestaan. De Friezen lijken op te lossen in
het niets. Tussen 300 en 600 woont er bijna geen mens meer langs
de Nederlandse kust. Hoe dit komt weet niemand zeker. Misschien
had het te maken met een klimaatverslechtering, of met zee-inbra
ken. Het meest waarschijnlijke lijkt echter dat de Friezen door poli
tieke veranderingen op drift zijn geraakt. In de 4e, 5e en 6e eeuw ko
men de 'Volksverhuizingen' op gang. Aan onze Noordwest-Europese
kust zie je een beweging van volkeren van het noordoosten
(Scandinavië en Noord-Duitsland) naar het zuidwesten (Frankrijk.
Engeland, enz.). De Friezen zijn vermoedelijk na het ineenstorten
van het Romeinse rijk naar de gebieden getrokken die de Romeinen
achterlieten. Hoewel de genoemde periode Teeg' is, is in de
Oosterbuurt aangetoond dat het niet zo is dat er helemaal niemand
meer over bleef in het oude Friese gebied. Zo zijn er skeletresten en
sierraden van rond 400 gevonden. Het gebied rond Kronenburg is
daarmee absoluut uniek: diverse bodemlagen met daarin nederzet-
tingsresten liggen intact boven op elkaar. Als we meer willen weten
over deze opmerkelijke periode in onze historie, moeten we ervoor
zorgen dat dit gebied in stand blijft. Castricum heeft met Kronenburg
een nationaal topgebied.
In elk geval vinden we vanaf ongeveer 600 weer een aantal neder
zettingen in ons kustgebied. Wie de mensen waren die destijds hier
woonden, weten we niet goed. Waar ze vandaan komen, is niet pre
cies bekend. De meest recente theorie is dat het kustgebied tussen
500 en 600 werd herbevolkt door drie categorieën mensen. Ten eer
ste was er een restant van de oorspronkelijke Friezen. We weten dat.
omdat deze mensen zeer oude plaats- en waternamen aan ons heb
ben doorgegeven en omdat er enkele vondsten zijn gedaan uit deze
'tussenperiode'. Ten tweede zijn er vermoedelijk mensen uit ooste
lijk Nederland (Franken) naar de kust getrokken. We weten dat door
het aardewerk dat we hier vinden uit de zevende en achtste eeuw.
Ten derde zijn er vrijwel zeker forse aantallen nieuwe mensen aan
gekomen vanuit het Duits-Deense grensgebied. Het waren de Angelen,
de Saksen en de Denen die zich eerst in het huidige noorden van ons
land vestigden en vervolgens via de kustlijn verder trokken en nog
meer land bevolkten. We weten dit via de vondst van aardewerk,
maar vooral ook door de dialecten aan de Noordzeekusten met el
kaar te vergelijken. En zo ontstond er in Noord-Holland een gemengde
(zij het wel cultureel aan elkaar verwante) groep mensen, bestaande
uit Friezen, Franken, Angelen, Saksen en Denen. Omdat deze men
sen woonden in het oude gebied van de Friezen, noemden andere vol
keren deze mengelmoes gewoon weer 'Friezen'. Deze ontwikkeling
is een voorbeeld van een proces dat we overal op aarde zien: men
sen migreren, zoeken nieuw land, vermengen zich met elkaar en ma
ken samen een nieuwe cultuur. Heden ten dage zien we dat aan de
komst van bijvoorbeeld Indonesische, Turkse. Marokkaanse en
Surinaamse mensen naar Nederland. Er is daarmee dus niets nieuws
onder de zon. Het is de mensheid eigen. Volkeren reizen, handelen,
inspireren elkaar en maken gezamenlijk een nieuwe cultuur.
De Friese handel en de Vikingen
De 'nieuwe' Friezen ontwikkelden het kustgebied van Nederland tot
een van de meest welvarende gebieden van Europa door de stichting
van het 'Friese koninkrijk' en de 'Friese handel'. Langs de Noordzee-
en Oostzeekusten verhandelden de Friezen allerlei waren. Vanuit
Scandinavië vervoerden ze o.a. bont, hout en barnsteen naar het
Rijngebied, waarvandaan ze aardewerk en wijn meenamen. 'Frisia'
werd een rijke regio. De meest intensief gebruikte handelsgebieden
waren het terpengebied in Noord-Friesland en Groningen, het rivie
rengebied (met de nederzetting Dorestad als absoluut centrum), de
oude Rijnmond bij Leiden. Medemblik en Kennemerland. In de pe-