De straatverlichting naar het station wordt zowel door wethouder Schotvanger als de burgemeester wenselijk geacht, maar zij vinden dat de kosten hiervan voor de gemeente nogal bezwaarlijk zijn. Zij besluiten deze zaak aan de gemeenteraad in overweging te geven en vragen bovendien aan de direktie van de Spoorwegen om bij te dragen in de kosten van de verlichting "tussen het dorp en het station". Het station bevindt zich op ca. 300 m afstand van de dichtstbijzijnde bebouwing. De direktie van de Spoorwegen gaat hier niet op in door te stellen dat de toegangswegen niet tot de spoorwegdienst behoren en dat de gemeente - toch al begunstigd met een station - de meest belanghebbende is. In haar vergadering van 8 april verklaart de meerderheid van de gemeenteraad zich tegen de aanschaf van de straatverlichting. De zaak is hiermee echter niet afgedaan; in een schrijven van 28 juli 1868 van de Commissaris van de Koning in de provincie N.H. wordt melding gemaakt van het feit dat de "Raad van toezigt op de Spoorwegdiensten" de aandacht van de minister opnieuw heeft gevestigd op de nog onbeheerde toestand van de toegangswegen naar het station en op het ontbreken van verlichting. Het is met name de minister niet duidelijk waarom de medewerking van het gemeentebestuur van Castricum voortdurend wordt gemist, terwijl elders de aangenomen regel, dat de verlichting van de toegangswegen ten laste komt van de gemeente in wiens belang de toegangsweg is gemaakt, tot uitvoering is gebracht. De minister geeft tevens aan dat het bezit van een station door vele gemeenten op prijs wordt gesteld blijkens de veelvuldige verzoeken hiervoor en hij kan daarom niet aannemen, dat de belangen van onze gemeente niet door de spoorweg zouden zijn gebaat. Hij nodigt vervolgens de gemeente uit om op eigen kosten in de verlichting te voorzien en binnen een maand hem te berichten hoe aan deze zaak vervolg is gegeven. In de raadsvergadering van 19 augustus wordt teruggekomen op het eerder genomen besluit en wordt nu besloten om de toegangsweg van het dorp naar het station te begrinden en te verlichten. Het zal nog tot in november duren, voordat er 6 lantaarnpalen zijn geplaatst vanaf het station tot aan de R.K. kerk. Een andere zaak welke het spoorweg-gebeuren betreft is een aanbod van de direktie der Staatsspoorwegen te Alkmaar in mei 1868 aan de gemeente Castricum om de parallelwegen en paden naast de spoorlijn (bij de eerste Groenelaan, Stations weg, de Oude weg en de Oud-Haarlemmerweg) en de gronden, die grenzen aan het stationsgebouw, in beheer en onderhoud over te nemen. De gemeenteraad is hier wel toe bereid, mits zij ook het recht van beplanting en het vruchtgebruik verwerft. Hiertegen heeft de direktie geen bezwaar. De gemeenteontvanger Op 20 juni 1868 wordt een extra raadsvergadering belegd in verband met gebleken tekorten in de gemeentekas. De heer A. Dekker wordt als ontvanger en secretaris der gemeente Castricum in beide functies ontslagen. Niet precies is na te gaan, wat er is gebeurd. De indruk bestaat dat er weliswaar niet is gefraudeerd, maar dat door grove nalatigheid er grote tekorten zijn ontstaan. De borgen van de gemeenteontvanger t.w. Cornelis Schermer en de Erven van Jacob Brakenhoff worden voor een bedrag van 300 gulden aansprakelijk gesteld. De administratie en inning van de belasting betreffende de Hondsbosse zeewering wordt onder controle en beheer gebracht van B en W. Tot nieuwe gemeenteontvanger wordt op 1 juli Cornelis de Groot benoemd, die zelf moet zorgen voor de vereiste borgen. Hiertoe zijn bereid J.P. Kuijs en F. Glorie, beide leden der gemeenteraad, voor een bedrag van 1000 gulden. Tot secretaris van de gemeente wordt burgemeester Zaalberg benoemd; hij wordt door Zijne Majesteit beëdigd op 8 juli 1868. De jaarwedde voor de secretaris bedraagt 200 gulden en wordt nog vermeerderd met 50 gulden reisgeld tussen Castricum en Heemskerk. Overigens zal op 17 februari 1869 in de raadsvergadering een verzoek van A. Dekker aan de orde zijn om te worden begunstigd met de betrekking van klerk ter secretarie. De gemeenteraad besluit hem, ondanks zijn antecedenten in het belang van A. Dekker en zijn talrijk gezin, te steunen. Polderbestuur tegen Kerkbestuur Het reeds jaren bestaande twistpunt over het onderhoud van de Kerkedijk wordt mede door toedoen van burgemeester Zaal berg opgelost. Als hoofd van het bestuur van de Castricummer polder neemt hij in een schrijven van 23 juni 1868 contakt op met het kerkbestuur van de Ned. Herv. kerk en doet een voorstel om een contract van 30 jaar aan te gaan om de schouwbepaling van de Kerkedijk onder het toezicht van het polderbestuur te doen nakomen en de kosten hieraan gelijkelijk te verdelen. Het kerkbestuur zal hiermee akkoord gaan. Het raadhuis Het raadhuis verkeert in bijzondere slechte staat; al in 1867 is dit aanhangig gemaakt bij de Commissaris der Koning. Voor de financiering van deze verbouwing zijn reeds gelden belegd, die zijn ontvangen door verkoop van een perceel bouwland door de gemeente Castricum aan de spoorwegmaatschappij. In de gemeenteraadsvergadering van 25 november 1868 vraagt de burgemeester aan de raad een uitspraak op welke wijze het ontbrekende bedrag voor de verbouwing moet worden gefinancierd. Hij houdt een warm pleidooi om deze verbou wing door te laten gaan. (zie voor het raadhuis elders in het jaarboekje). De tolheffing Al in maart 1868 wordt in het kader van de klachten over de slechte toestand van de toegangswegen verzocht vrijheid van tolgeld voor de rijtuigen, die passagiers naar het station brengen of vandaar afhalen óf de tol te doen verplaatsen. De tol is op de Dorpsstraat juist iets voorbij de ingang van de nu geheten Burg. Mooijstraat. Deze laatstgenoemde weg is in 1868 nog een zandweg en niet geschikt voor de rijtuigen. In verband met de tolheffing op de Dorpsstraat wordt deze zandweg echter gebruikt om deze heffing te ontduiken. De gemeenteraad wil graag de tol verplaatsen naar de noordzijde van het dorp, omdat de afstand tussen de tol van Heemskerk en die van Castricum te klein is. Verschillende keren wordt het verzoek bij de Minister herhaald. Afsluiting van het station Na de overname van het beheer en onderhoud van parallel wegen en het stationsplein van de spoorwegmaatschappij worden plannen gemaakt voor de inrichting en de beplanting van de omgeving van het station. Er wordt een commissie van fabricage ingesteld bestaande uit de raadsleden Rommel en Kuijs en er wordt besloten om de parallelweg (Stationsweg) met els en wilg te beplanten en een plantsoen aan te leggen en eveneens met bomen te beplanten. Eind januari 1869 is de aanleg gereed. In de raadsvergadering van 20 januari 1869 wordt besloten op een voorstel van de heren Rommel en Kuijs om de binnenweg naar het dorp op 23

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1982 | | pagina 23