De bouwfragmenten Bij het verwerken van dit vondstmateriaal bleken verscheidene brokstukken tot een groter geheel samengevoegd te kunnen worden. Het grootste samengestelde fragment heeft een lengte van 75 cm, een breedte van 31 cm en een dikte van 6 cm en is gekromd van vorm. Wanneer we de gekromde vorm doortrekken tot een cirkel zal dit een binnen-diameter opleveren van bijna twee meter (1.90 m). Voorts lijkt dit een rand- of kraagstuk te zijn, want de lange zijde is afgerond (zie afb. 4). Meerdere kraagstukken, van kleinere afmetingen, zijn bewaard gebleven. Het baksel is inwendig grijs, de boven- en onderzijde licht okerkleurig. Hier en daar lijkt het geheel met een dun laagje klei aangestreken te zijn. Opvallend zijn de touwindrukken. In lengte-richting lopen over de bolle zijde zes groeven waarin de slagen van het touw goed te zien zijn. Sommige groeven vormen een hol kanaaltje in het baksel, anderen liggen aan de oppervlakte. De holle en waarschijnlijke binnenzijde, valt vooral op door de craquelé-achtige struktuur, de wirwar van fijne krimpscheurtjes. Behalve de touwindruk ken, bestaat het vermoeden dat de evenwijdig aan elkaar in lengte-richting lopende U-vormige uithollingen, met een tussenstand van ongeveer 12 cm, holten zijn die achtergebleven zijn van in het "bouwwerk" opgenomen houtwerk. We veronderstellen dat eerst een skelet van bekapte takken is gemaakt, waarna de openingen verkleind werden door om de buitenzijde van het skelet touwen te winden. Vervolgens zal de klei er van binnenuit tegenaan gebracht zijn, waarbij het touwwerk het buitenwaarts uitzakken van de klei moest voorkomen. Daarna werd waarschijnlijk de buitenzijde aange streken, waardoor het touwwerk min of meer in de klei kwam te liggen. Het is goed mogelijk dat het bouwsel, na droging, gebakken werd door er een vuur omheen en erin aan te leggen en te onderhouden totdat het bakproces was voltooid. Wanneer we b.v. denken te maken te hebben met restanten van een grote kuip of iets dergelijks, zou dit goed kunnen. Het houten skelet en het touwwerk verkoolden en verloren hun funktie. De konstruktie van deze lompe baksels zou verplaat sing waarschijnlijk niet toelaten, zodat aan gebruik ter plaatse gedacht moet worden. In "Westerheem", een periodiek van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, heeft dhr. A. Schermer reeds in 1974 een artikel geschreven waarin de Castricumse vondsten met die van de Grebpolder in het Geestmerambacht (1956) en te Dorregeest, nabij Uitgeest (1941) werden vergeleken. Treffend zijn de daarbij gekonsta- teerde overeenkomsten. Toch is er meer aan de hand. Er zijn enkele fragmenten, uit meerdere brokstukken samengesteld, waarvan de binnenzijde nog erg gaaf is, maar waarvan de buitenlaag totaal .afgebrok keld is. Een verklaring hiervoor is dat de binnenzijde meer met vuur in kontakt is geweest en daardoor harder gebakken dan de buitenzijde. Twee van deze "binnenwand" fragmenten ver tonen een bijzonderheid. Het kleinste stuk vertoont op het breukvlak, diagonaal, een halve "0"-vormige uitholling. De lengte van de uitholling is ongeveer 5 cm en de diameter ongeveer 2 cm. Rond de mond van dit gat zit een verdikking. Oorspronkelijk moet deze uitholling cilinder-vormig geweest zijn en gemaakt zijn door b.v. een stok in de nog zachte klei te drukken, waardoor de weggedrukte klei rond de opening omhoog kwam. Het grotere stuk vertoont deze bijzonderheid zelfs driemaal. De meest linkse uitholling valt daarbij op door het "L"-vormige verloop van de schacht, maar ook door de vingerstreken, nabij de opening, in het oppervlak. Welke betekenis aan deze bijzonderheid toegekend moet worden blijft vooralsnog een raadsel. Volledigheidshalve dient nog vermeld te worden dat de onderlinge afstand tussen de gaten gemiddeld 6-7 cm bedraagt. Richelfragmenten Heel merkwaardig zijn twee "L"-vormige richelfragmenten. Van het fragment, dat nu beschreven gaat worden, is de lange zijde ongeveer 23 cm lang, 4 cm hoog en 2,5 cm breed en in lengterichting licht gebogen. Aan de basis, tevens breukvlak, is deze richel iets breder als gevolg van het aandrukken en aansmeren voor een goede hechting op de ondergrond. De korte zijde wordt gevormd door een brugstuk, zo genoemd vanwege de gebogen vorm. Dit deel is 9 cm lang en 7 cm breed en heeft een ovaalvormige dwarsdoorsnede. De aanhechtings- punten aan de kopeinden lopen iets breder uit. Opvallend is dat aan het onverbonden kopeinde van dit brugstuk (zie afb. 6, rechts) nauwelijks sprake is van een breukvlak, maar van een "C"-vormige uitholling over de volle breedte. Toch is het niet uitgesloten dat dit het verbindingspunt is geweest met een tweede richel. Op het verbindingspunt met de richel zit, diagonaal, een afgeronde kegelvormige uitstulping. De breuk vlakken aan de kopeinden van de richel tonen aan dat dit fragment afkomstig is van een groter geheel. Ook is er een aanwijzing dat de richel met een dwarsstuk verbonden is geweest. Behoudens een klein verschil in afmetingen komt de tweede "L"-vormige fragment geheel overeen met de eerste, evenwel minder kompleet. Van het brugstuk is slechts een fragment overgebleven en de kegel vormige uitstulping gevonden welke niet plaatsbaar bleek. Een derde, minder groot, richelfragment heeft een dwarsstuk en is "T"-vormig. Ook dit stuk heeft breukvlakken aan de drie kopeinden en over de gehele onderzijde. Waartoe deze fragmenten gediend en tot welk groter verband ze behoord hebben blijft vooralsnog in duister gehuld. afb. 5 Brokstukken met cilindervormige gaten en vingerstreken 18 afb. 6 De richelfragmenten

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Jaarboek Oud Castricum | 1982 | | pagina 18