Romeinse aardewerk in de loop van de tweede eeuw de inheemse baksels bijna geheel verdrongen. De variatie binnen het Romeinse goed is dan ook niet alleen veel groter, het oogt ook veel fraaier. Terwijl de inheemse bevolking alleen voor eigen gebruik potten vervaardigde die opgebouwd waren uit rollen klei, fabriceerden de Romeinen het aarde werk al op een draaischijf voor de markt. Naast het fraaie Romeinse aardewerk bereikte een ander nieuw verschijnsel onze streken, namelijk geld. Het gebruik van geld was geen Romeinse vinding. Wel waren het de Romeinen die als eersten geld op een grote schaal gingen gebniiken. Nu nog worden de Romeinse munten van Noord-Afrika tot ver in Noord-Europa teruggevonden. Het Romeinse geldstelsel lijkt in veel opzichten op het onze. In Heiloo zijn ook twee Romeinse munten gevonden. Eén uit de tijd van keizer Hadrianus (117- 138 na Chr.) en één zilveren denarius met de beeltenis van keizer Septimus Severus. Deze laatste munt is geslagen tussen 198 en 200 na Chr. te Rome.'7 Het is overigens de vraag of de bewoners deze betaalmiddelen verkregen door directe handel met de Romeinen. Het is goed mogelijk dat de plaatselijke Friese bevolking deze typisch Romeinse objecten door middel van ruilhandel in bezit kregen. De munten zullen dan ook ongetwijfeld voor de inheemse bevolking een andere betekenis hebben gehad dan voor de Romeinen zelf. Binnen de inheemse kringen voldeed de ruilhandel nog altijd uitstekend. Dankzij de ruilhandel verkregen de inheemse boeren de produkten die ze zelf niet konden of wilden maken. Zo konden bijvoorbeeld zuivelprodukten geruild worden tegen vleesprodukten. Dat deze ruilhandel al oud was en een groot bereik had, bewijzen de prehistorische sikkels wel. Het vuursteen kwam immers uit Denemarken en het brons uit Zuid-Europa. In de loop van de Ijzertijd kwamen daar maalstenen van basaltlava bij die afkomstig waren uit het Eifelgebied. In de loop van de derde eeuw na Chr. begon het machtige Romeinse Rijk langzaam af te brokkelen. Steeds vaker vielen vijandelijke stammen het Romeinse gebied ten zuiden van de Rijn binnen. Toen de laatste Romeinen uiteindelijk in 406 na Chr. het Nederlandse grondgebied verlieten, had het Romeinse gezag reeds lang zijn betekenis verloren. Dat geldt zeker voor Noord-Holland. De Romeinen hadden daar nauwelijks invloed gehad op het dagelijkse leven van de inheemse bevolking. Na het wegtrekken van de Romeinen breekt een periode aan die archeologisch moeilijk grijpbaar is. Voor veel delen van Nederland, met name voor het kustgebied, is er een leemte in onze kennis.,s Vandaar dat men ook wel spreekt van 'de Donkere Middel eeuwen'. Sommigen beweren dat vele stammen wegtrokken. Vroeger werd deze periode dan ook wel aangeduid met de naam 'Volksverhuizingstijd'. Anderen menen dat grote delen van ons land plotseling onbewoonbaar waren geworden. Het enige dat met zeker heid gesteld kan worden, is dat er in Heiloo geen sprake is van een onderbreking van de bewoning. £3 Van heidens heiligdom tot het dorp Heiloo

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1995 | | pagina 25