roman- Hij. Met een kleur het strikjen van zijn Mahometsbroek wegbergende: o zoo!
dat hij neem mij niet kwalijk! - 9 6
Toussaint had natuurlijk haar eigen geschiedenis in gedachte gehad toen zij Hof
dijk naar Heiloo bracht en had de jonge dichter een kans willen bieden zich de
nodige ontwikkeling eigen te maken in de omgang met letterkundigen. Zo ver-
elde en telde zij later: "Toen hij nog volstrekt onbekend en niets was, zag ik hem veel
Alk- meer en heb hem zelfs tant soit peu geprotegeerd, ingeleid in de Pastorie te
len van Heilo, die destijds met Hasebroek en Beets en anderen, een goede school was
terlijke voor vernuft en genie en voor vorming van smaak. En hij heeft er geprofiteerd,
aking want hij is uiterst vlug van bevatting en in zich opnemen; en gelukt het hem eens
ehad - de poëzy zijner ziel in duidelijke en krachtige trekken op het doek te brengen,
Blond dan zeker, kan het niet missen of hij zal excelleren. Maar bij werken, werken,
groote werken en zich niet te veel aan distracties geven of in illusies verliezen. Zeg het
reemd- hem desnoods uit mijn naam. Hij hoort bij mijn herinneringen aan Heilo, de
voor zoetste mijner jeugd, en als zoodanig heb ik een oud regt op hem en wil ik hem
we;njg niet in een bluffenden wildzang zien verloren gaan."9 7
ur ,-[er Voor Hofdijk had de introductie grote betekenis. Hij leerde nu de idolen van
s jqa zijn jeugd persoonlijk kennen en besefte in hun tegenwoordigheid dat er grote
de visp leemten in zijn ontwikkeling waren. Het ontbrak hem aan beschaving en goede
ebroek smaak, en juist dat maakte hem onaanvaardbaar in deze kringen. Hoezeer Hof
dijk tegen de Heiloo-kring opzag, blijkt wel uit een anekdote uit zijn jeugd die
zich afspeelt in het bos van Nijenburg. Hij zag daar twee heren wandelen. "Het
zij van was de predikant van Heiloo met zijn ambtsbroeder van Heemstede, Jonathan
met Hildebrand. Terwijl Hasebroek opmerkzaam luisterde, en Beets hevig gesti
culeerde onder het spreken, liet deze een bloempje vallen, dat hij in de zwaaien
de hand gedragen had. Dat ontsnapte niet aan het steeds waarnemende oog van
den Minstreel van Kennemerland. Eenige schreden verder, raapte hij de bloem
op, stak die als dichterlijke verering bij zich, verliet de groote laan langs een
bijpad, en kon veel jaren later het voorwerp toonen, waarin hij den eerbied aan
den dag legde voor de toen reeds beroemden gastvriend der pastorie van
Heiloo."9
oosjen Hofdijk schijnt Hasebroek geërgerd te hebben, hoe ridderlijk hij zich anders
r ook ook ten opzichte van zwakkeren opstelde. Waarschijnlijk waren het de kritiek
loze en onpersoonlijke navolging en de pretentieuze onbescheidenheid die hem
heden dwars zaten. Of Hofdijk iets van Hasebroeks minachting gemerkt heeft, is on
bekend. Wel publiceerde hij in de Muzen-almanak een gedicht waarin hij een
67