alles in 't klein. Ondertusschen blijf ik er bij dat een vrouw niet schrijven moest.
Een schrijvende vrouw is een overloopster naar het vijandelijke leger, die door
hare sexe gefusileerd moest worden. Zij verraadt de zwakke posten van haar
geslacht en zegt welke lunettes van het kasteel van 't innerlijk quant a moi
onhoudbaar zijn. 't Is in 't zedelijke, wat een indecente ontblooting in 't lichame
lijke zijn zou. 't Is of als een fatsoenlijk meisjen met een open deur naar bed
ging, of van haar bed vertelde. Die nai've confessies van vrouwelijke zwakheid
stuitten zelfs den man die er wel naar raden wil, die er zelf het vrouwelijk
geslacht meê plagen wil, maar die 't uit haar eigen mond niet hooren wil - Maar
waartoe deze uitweiding: gij zijt geen femme auteur: zou u vrouw het wezen? ik
geloof het niet."76 Beets kreeg later grote bewondering voor de romanschrijf
ster.
Potgieter zag dat Toussaint een grote toekomst te wachten stond, maar meen
de dat zij zich nog niet in een goede richting begeven had. Zij was nog te veel door
haar Franse voorbeelden geïnspireerd en nog te weinig oorspronkelijk Hollands.
Toussaint was toevallig op de pastorie toen daar het nummer van De Gids met
een anonieme ongunstige recensie van De Graaf van Devonshire bezorgd werd.
Hasebroek aan Potgieter: "Wij hadden Jufvr. Toussaint ten eeten: we waren zoo
wèl, zoo vrolijk, zoo pedant, ons allen zoo koesterende in onze glorie: Daar
komt in eens de Gids! de arme duive! Hoe koud viel haar uw zware hand in 't
eerste oogenblik. Zij lag op eene zijde en klapwiekte nog maar stuiptrekkende
met den anderen vleugel. Ik zag dit aan en ja! toen deed het mij om harentwil
leed, dat haar vonnis niet zachter was uitgevallen: en te meer omdat zij recht had
in haar bewering: 'mijn recensent meent het goed genoeg met mij, maar daar
voor zal het groot publiek het niet houden, reden genoeg voor de kleingeestig
heid der Alkmaarders, om mij nog harder te vallen dan vroeger'."77 Hasebroek
nam het voor haar op en vroeg aan Potgieter welke recensent zo ongalant was
geweest. "De lomp^rt volgens uw oordeel was ik" schreef deze terug.78
Toussaint werd een voorwerp van touwtrekken tussen Hasebroek en Potgieter.
Hasebroek maande Potgieter tot voorzichtigheid in zijn kritiek, en Potgieter
verdacht Hasebroek ervan de schrijfster tegen hem op te zetten. Potgieter stelde
Toussaint keer op keer teleur door bijdragen voor Tesselschade, waar hij haar
nota bene om gevraagd had, af te wijzen. Het is waarschijnlijk dat Potgieter, en
Bakhuizen in zijn verlengde, haar hun kritiek juist niet spaarden, omdat ze gróte
verwachtingen hadden. Bij de voorbereidingen voor Het Huis Lauernesse be
moeiden zij zich beiden met de stofkeus, de opbouw en de benadering. Ze eisten
57