Hoe ik mij haastte, al liep het tegen den winter, om den weg te nemen naar de
Heilosche pastorie! - die zich gastvrij voor mij opende, waar ik met blijdschap
verwelkomd werd door Uwe Betsy, wier vriendelijk gelaat, vier liefelijke, leven
dige oogen, wier opgewekte toon terstond dien indruk op mij maakten, die
onuitwischbaar zou zijn; al heeft de grijsheid hare blonde lokken verzilverd, nóg
blijft zij voor mij staan in die volle frischheid der jeugd, in die aanminnigheid
door leeftijd noch krankte te verwoesten. De schoonheid der ziel, de onverwelke-
lijke, straalde mij toe uit hare trekken, uit haar blik. Wij wisselden een handdruk,
een kus - Gij ook kwaamt mij de hand reiken ter verwelkoming; ik bleef dien dag
op de pastorie, omdat ik niet mocht, niet konde heengaan, en wij sloten onder
weg een drievoudig vriendschapsverbond."7 3
Hasebroek deed aan Potgieter, die het contact tussen Heiloo en Alkmaar
gelegd had, verslag van de ontmoeting: "Gisteren lei zij hier een bezoek af. Ik
geloof dat de beide inktvischjens elkaar wel genoeg bevielen, tusschen 2 haakjes,
't zijn een paar genietjens. Hoe kunnen menschjens die zoo laag staan, zoo hoog
kijken! wij denken ze nu verder van tijd tot tijd te zien."74 Ook Toussaint was
Potgieter dankbaar voor zijn introductie: "Wat zal ik U zeggen van de pastorij en
hare bewoners. Ik die zoo arm was aan vriendschap dat ik mijne armoede niet
eens gevoelde, en die geen hooger gezellig genot kende dan vier witte kamer
muren en mijne boeken, ik ben plotseling rijk geworden in de vriendschap van
Betsy en in de welwillendheid van Jonathan. Reeds menigen blijk van beiden
ondervond ik, reeds menig uur genoot ik hen, en ik weet nu bij ervaring wat ik
vroeger slechts met een onzeker verlangen giste: hoe onbeschrijfelijk zoet het
zamen zijn is met menschen van hoogen geest, en fijn vernuft, en diepen blik en
die daarbij goed zijn voor anderen met al de goedheid eener hoogere beschaving
en van een liefderijk hart."7 5
Hasebroek stelde Toussaint op Nijenburg voor, waar men haar graag zag ko
men, en waar zij weer meer vriendinnen trof die van literatuur hielden, al han
teerden de Foreest-meisjes niet zelf de pen. Beets stond in het begin wat on
wennig tegenover de jonge vrouw die zich al zo geprofileerd had: "Jufvrouw
Toussaint schuilt tegenwoordig zeer onder de vleugelen van Hasebroek, die haar
tegen inhalige Boekverkoopers beschermt. Ik heb haar eens ontmoet, 't Is een
heel klein schepseltjen nog kleiner dan Betsy, wel een nog al interessant gezicht.
Zij is schichtig en schuw, maar moet onbedenkelijk knap zijn. Men zou om de
aartigheid die twee kleine schrijfstertjens, in een klein huisjen bij malkaar moe
ten laten wonen, met twee kleine schrijftafeltjens, en kleine inktkokertjens en
56