een vriendin dat schrijven op haar dezelfde werking had als opium op een zieke. Op eigen houtje probeerde Toussaint een uitgever te vinden voor De Graaf van Devonshire. Ze had er grote moeite mee. Beijerinck in Amsterdam was niet bereid om werk van een onbekende uit te geven. Tenslotte ging ze in zee met P.R. Otto in Amsterdam, die haar zeer ongunstige condities stelde. Na de ver schijning van De Graaf van Devonshire raakte Toussaint in een stroomversnel ling: uitgevers kwamen haar nu opdrachten geven (Beijerinck wilde een roman over de hervorming, deze opdracht zou later uitgroeien tot Het Huis Lauemesse), tijdschriftredacteuren kwamen langs (Potgieter) en ze werd voorgesteld aan let terkundigen. Haar werk kon ze nu overal kwijt. In 1838 debuteerde ze in De Gids. In korte tijd groeide ze tot de beste historische-romanschrijver van de negentiende eeuw. Vooral Het Huis Lauemesse (1840) dwong grote bewondering af. De Muzen-almanak doorbrak in 1842 speciaal voor haar de traditie dat er alléén poëzie in,opgenomen werd, en publiceerde naast een portret van haar de novelle "Het Rustuur van den Kardinaal Ximenès". Hoewel ook Toussaint onder invloed van De Clercq en het Réveil kwam, heeft dat geen remmende werking op haar scheppingskracht gehad: haar boeken wor den wel wat christelijker van strekking, maar haar produktie blijft verbazing wekkend groot. Zij behoorde tot de meestgelezen schrijvers van de negentiende eeuw, en haar verzameld werk werd in grote oplagen in goedkope edities her drukt. Zij bleef zeer aktief in de literaire wereld. Jarenlang was ze redactrice van de Almanak voor het schoone en goede. Er zijn praktisch geen tijdschriften of almanakken in de negentiende eeuw die niet ooit een bijdrage van haar opge nomen hebben. De cultus rond de romanschrijfster culmineerde bij haar zeventigste verjaar dag, toen zij grootscheeps gehuldigd werd en honderden kunstenaars een teke ning of gedicht speciaal voor haar vervaardigden, die de jarige door het huldi gingscomité aangeboden werden in luxe-cassettes. Haar dood was voor alle bla den in Nederland aanleiding om grote herdenkingsartikelen op te nemen. Toussaint en Heiloo Bij een heruitgave van De Graaf van Devonshire schreef Toussaint een her innering aan haar eerste ontmoeting met Hasebroek: "Nog zie ik U komen in mijn ouderlijk huis, mij noodigend tot een bezoek aan Uwe zuster. Reeds kende, reeds vereerde ik U als dichter, als prediker; reeds had ik hart voor de Schrijfster vah Te Laat - en er was geen aandrang noodig om mij tot haar te lokken. 55

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1982 | | pagina 55