broek probeerde hem van de zaak af te leiden: "Al pratende kwam ik op een
idee. Hij verstond uitstekend de kunst van vertellen; de personen die hij ten
tooneele voerde, leefden. Ik gaf hem den raad o.a. zijn verhaal van een partij bij
een Leidsch professor zóo op te schrijven als hij 't vertelde. Daar zag hij tegen
op, omdat de personen allen portretten waren. Dat zou men in Leiden zeer
kwalijk nemen, meende hij. Doe dan een greep uit het studentenleven. Die zullen
het je niet kwalijk nemen. Dat pakte en acht dagen later ontving ik de eerste
studententype ter lezing."5 7 Hasebroek was zeer tevreden over het resultaat.
Opgewonden schreef hij aan Potgieter dat hij het geestig en nog meer waar dan
geestig vond. Ook bekende hij in deze tijd dat hij Kneppelhouts franse jeugd
werk eigenlijk nooit draaglijk had gevonden. Eenzelfde oordeel had Potgieter:
"Plet blijft toch een vreemde verschijning, den auteur der vroegere onbeduidende
Fransche jolis riens in een ijveraar voor Hollandsche degelijkheid verkeerd te
zien".58
Kneppelhout logeerde soms wekenlang op de pastorie. Hij maakte er, gehol
pen door Hasebroek, de kopij voor In den vreemde klaar en las samen met Betsy
Potgieters Liedekens van Bontekoe. Hasebroek was erg op hem gesteld, zoals
blijkt uit zijn brieven aan Potgieter: "Mijn goede vriend Kneppelhout is dezen
morgen vertrokken en laat bij mij de aangenaamste herinneringen en een groot
gevoel van leegte achter. En gelukkig nog, als uw vrienden u in staat stellen dit
gevoel te kunnen ondervinden! "5 9
Ook op Nijenburg was de welopgevoede Kneppelhout een geziene gast. Beets
schreef hem naar aanleiding van een bezoek: "Ja ik durf zeggen dat gij [,..]nog
dikwijls genoeg aan het goede, het vriendelijke, het gezellige Nijenburgh denkt,
waar Muzen en Gratiën thuiszijn en de liefde in nadruk kan gezegd worden te
woonen. Ook zijt gij er niet vergeten, mijn waarde! en wordt er altijd met
belangstelling en vriendschap van u gesproken. Immers gij zijt een man naar ons
hart en past in onzen kleinen, stille, zachtmoedige en gemoedelijke kring, al
maakt gij ook visites bij Janin den booze, en bij Victor Hugo de ijsselijken, en bij
Lamartine den allerijsselijkst rijken."60 De waardering was wederzijds: "Gij weet
hoeveel ik houd van Nijenburg en van hen die daar wonen, en is het niet zoo? is
de toon, de opvoeding, de stemming van den geest bij de Foreesten juist die niet,
welke geschikt is om mij gelukkig te maken! Men is daar zoo stil, en huiselijk,
zoo rein en zoo ver van dat flauwhartige en futile 't welk mij in mijne omge
vingen reeds zoo lang heeft tegengestaan."61
Met Cees van Foreest stond Kneppelhout ook in briefwisseling. Zoals bij Beets
48