1849 beroepen in Middelburg
1851 beroepen in Amsterdam
1883 neerlegging ambt
1896 overleden op ruim 83-jarige leeftijd
Literaire positie
Hasebroek begon zijn letterkundige loopbaan als dichter. In 1832 verscheen
zijn debuut in de Leidse studentenalmanak, en kort daarna trad hij voor het eerst
op voor een groter publiek in de Muzen-almanak. Dit jaarboekje bleef hij heel
lang trouw: tot het ophield te bestaan stuurde hij praktisch ieder jaar een gedicht
in.
In de zomer van 1834 begon Hasebroek, die vóór zijn studententijd het Engels
niet beheerste en onder invloed van Beets zich in die taal bekwaamde, het werk
van de Engelse romantische dichter Thomas Moore te vertalen. Zijn Moore
bewerkingen publiceerde hij in de studentenalmanak, en apart in een bundeltje
dat in 1836 uitkwam in een reeks bij Westerman in Amsterdam.
Toen Hasebroek afscheid nam van Leiden, verzamelde hij zijn gedichten in een
uitgave die hij opdroeg aan zijn vriend Beets. Deze bundel romantische poëzie
werd over het algemeen in de tijdschriften goed ontvangen, misschien omdat
Hasebroek niet direct de Byroniaanse zwarte romantiek beoefende, maar meer
tegen de Duitse, wat melancholieke romantiekvariant aanleunde. Echte naam
maakte Hasebroek met zijn proza. Wie zijn brieven leest, herkent meteen zijn
stilistische gaven. Het is niet verwonderlijk dat Beets en Potgieter juist zijn
brieven gebruikten om hem over te halen zich op het prozagebied te begeven.
Beets meende zelfs buiten Hasebroek om een bijdrage voor Potgieters nieuwe
almanak Tesselschade te kunnen samenstellen, zoals hij aan deze schreef: "Hase
broek vertelde mij gisteren hoe gij hem plaagdet om een bijdrage, en hoe hij er
zich op alle manieren van excuseerde. Ik stelde hem toen voor of hij mij zou
willen vergunnen, uit de vele brieven die ik van hem heb eene bijdrage voor
Tesselschade op te maken, zonder dat hij er hand of vinger naar behoefde uit te
steken. Hij keurde dit plan goed, mits dat hij er niets van te zien kreeg voor 't
gedrukt was. Nu heeft hij mij veel gesproken van zijn laatsten brief van excuses
aan U: Zou ik niet met een passage uit dien brief kunnen beginnen en het stuk
noemen: Bijdrage van Niemand: Of Bijdrage van geen bijdrager of zoo iets. Ik
beloof u een geestig recueil in alle gevalle. Gij weet hoe zijne brieven zijn."32
Een maand later schreef Beets, dat het stuk echter alleen nog in gedachten
34