er niet voor gehouden mocht worden, in zijn eentje voerde hij een langdurige
lastercampagne tegen de Leidse en Amsterdamse clubs die bij de betrokkenen
veel harder aankwam. In het Algemeen Letterlievend Maandschrift spuide hij
geregeld zijn gif. Het is niet onvoorstelbaar dat veel van Van der Hoops venijn op
jaloezie is terug te brengen: in wezen voelde hij zich de koning der romantiek en
de grote vernieuwer in Nederland, en hij zag nu alle roem naar Beets en Potgieter
gaan. Daarbij werd hij flink aangepakt door de jonge critici: reeds in De Muzen
en in De Vriend des Vaderlands waren werken van hem ongunstig beoordeeld en
in een kritiek in De Gids noemde men hem een ruïne van wat hij eens geweest
was. Zijn gram haalde Van der Hoop te pas en te onpas: een recensie van zijn
eigen dichtstuk De Renegaat staat vol hatelijkheden: "Er schijnt tegenwoordig in
de Letterkundige wereld eene klub te bestaan, die MOLIERE'S bekende regel:
Nul n'aura de l'esprit, que nous et nos amis; ten leuze heeft jonge lieden,
kweekelingen in de kunst, die zich bij het kortzigtig publiek een' naam trachten
te maken:
1. Door het Copijeeren van BYRON, MOORE en andere Engelsche Dichters;
2. Door elkander ruimen lof toe te zwaaijen;
3. Door het schandelijk en hoogstpartijdig aanvallen van oudere en steeds met
roem bekende Dichters, en
4. Door het aanwenden van allerlei kunstgrepen, om jonge niet tot hunne
klub behoorende talenten, te onderdrukken en bespottelijk te maken j...]"23
Van der Hoop is de eerste die groepsvorming in Heiloo constateert: hij spreekt
over "de club van den Heiloschen (niet heilloozen) Dominé".2 4 Kneppelhout
waarschuwt hij in een niet eens negatieve recensie van Prose et vers voor zijn
vrienden die "den schepter der alleenheersching in de Poëzy willen voeren"25
en die de roede der kritiek zo onbarmhartig zwaaien, dat die Kneppelhout zeker al
getroffen had, zo hij niet tot hun coterie behoorde. Kneppelhout reageert hierop
in een brochure Iets over eene beoordeeling, waarin hij zegt tot geen club of
coterie te behoren, dat hij onafhankelijk en onvooringenomen ten opzichte van
de letterkunde staat en dat hij het onbetamelijk vindt dat in een literaire recensie
vrienden van hem aangevallen worden om hun vriendschap. Hij begrijpt niet
waarom er geen toenadering mogelijk is tussen twee kampen die in wezen het
zelfde doel nastreven. In een antwoord schrijft Van der Hoop: "Eerst dan,
wanneer men zich wederzijds als kampioenen leert eerbiedigen, den strijd eerlijk
voert, en werken niet meer met personen verwart, zal er een wapenstilstand
mogelijk zijn, waarin men conferentien zal kunnen hebben, waar beide partijen
28