13 verwanten, en liet spreekt vanzelf dat het hartelijke literaire klimaat haar aan trok. In deze tijd waren zij en Betsy Hasebroek de enige jonge vrouwelijke auteurs in Nederland, wat natuurlijk een band schiep. Hasebroek was galant voor de nerveuze onzekere schrijfster en bovendien schijnt zij een weinig verliefd op hem geweest te zijn. Toussaint op haar beurt introduceerde op de pastorie W.J. Hofdijk als beginnend dichter, die een diepe bewondering voor mensen als Beets en Hasebroek had. Hasebroek zag niet veel in het dweperig jongmens, maar Hofdijk zelf werd door de ontmoetingen gesterkt in zijn literaire ambitie. Potgieter, de grote vernieuwer, is zelf maar éénmaal op de pastorie geweest. In deze tijd was hij niet reislustig, werkte bovendien hard en had minder behoefte aan persoonlijke vriendschappen buiten die met Bakhuizen van den Brink. De éne keer dat hij kwam, was er een gewichtige reden: hoewel Hasebroek had toe gezegd voor Potgieters almanak Tesselschade een prozastukje te zullen schrijven, lukte het hem maar niet. Potgieter is toen persoonlijk naar Heiloo gegaan en eni ge weken later kwam het beloofde stukje. Zijn reislust werd overigens weinig aangewakkerd door de wat problematische verhouding die hij met Beets had, en het was onmogelijk naar Heiloo te gaan en Beets niet te ontmoeten. Hoewel hij een uitvoerige literaire correspondentie met het Leids genie onderhield,1 mocht hij hem eigenlijk niet van harte, en dat was wederzijds. Hasebroek speelde zo'n beetje de middelaar tussen beide auteurs, en ook dat ging voornamelijk schrifte lijk. Het gehele literaire leven van die tijd ging over de pen in de lange brieven die ze elkaar schreven.2 Potgieters beste vriend, Bakhuizen van den Brink, schijnt wel vaker dan één keer bij Hasebroek geweest te zijn. Indirect uit het literaire wereldje stamden ook andere bezoekers van de pasto rie: W. Brill, leraar te Leiden en zwager van Hasebroek', later een gewaardeerd GÏ<A-medewerker. Brill was een studiegenoot geweest, evenals de innig met Beets, Hasebroek en Kneppelhout bevriende Laurens Beijnen, sinds 1836 leraar op Noorthey bij Voorschoten en in 1838 in Den Haag. Beijnen had wel wat ge dichten gepubliceerd, maar werd toch geen echt literator, evenmin als Cees van Foreest, die een grote letterkundige belangstelling had, maar zich rils oudste van het vaderloos gezin geen liefhebberijen die studievertragingen tot gevolg konden hebben, mocht veroorloven. Pieter Frangois Bohn, die getrouwd was met een zuster van Beets, en veel van de boeken uit de kring van Heiloo uitgaf, moet ze ker ook af en toe op de pastorie gekomen zijn. Andere literatoren die nog genoemd worden als gasten te Heiloo, zijn Jacob van Lennep en Willem de Clercq. Van Lennep kwam af en toe, wanneer hij als

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1982 | | pagina 13