Dit is Haarlem; zijn kerk en zijn toren, Dit dat plein, dit die gracht, dit die straat, Waar men hijlikt en kindert als voren, Als dit rood zijden lapje7 verraadt. Uit: Gedichten. Dl. 3. Leiden, 1878. 1. Aarden wal ter afscheiding van akkers. 2. Tot een aandenken van 't jaar 1799. 3. De kerk te Beverwijk placht veel grooter te zijn. Wat er van het vroegere gebouw overig is, is onder twee daken gebracht. 4. Wegens een geschil tusschen het Rijk en het Stedeken over: Straat of Straatweg. 5. Men denke aan de profetische mijmering van Prof. Vissering, Ao 1848. Zij werd destijds door den Gids medegedeeld, later in het bundeltje zijner Herinneringen opgenomen (Amst. 1863). 6. De Haarlemsche Begraafplaats, onder Schoten, draagt op de zuilen van haar hek de schriftuurplaatsen: "Gij zijt stof, en tot stof zult gij wederkeeren, en "Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven. 7. De zoogenaamde klopper op de deur, naar oud gebruik, tot aanduiding van een kraamvrouw. HEILOO Boven Limmen ligt Heiloo. •Waarom klopt het hart mij zoo, Als ik, boven Limmen, Op een spitsen torentop, 't Haantje met vergulden kop, Boven 't hout zie klimmen? Heiloo ligt boven Limmen. Schoone dreven heeft Heiloo. Waarom klopt het hart mij zoo, Midden in zijn dreven, Als van tusschen 't groen geboomt, 't Witte Huis te voorschijnt koomt, Statig en verheven? Heiloo heeft schoone dreven. Lieve vrouwtjes telt Heiloo. Waarom klopt liet hart mij zoo, Kom ik die te aanschouwen? 135

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1982 | | pagina 135