114 Gezegend ook de Heiige blaan, Wier woord 'k daar juublend mogt vermelden: "De mensch verwelke als 't gras der velden, Gods Woord blijft de eeuwen door bestaan!" Dat woord, 't verstrekt mij nu tot troost, Als 'k langs de versche graven dwale, Of 't beeld der dierbren voor mij hale, Nu wijd verspreid naar Zuid en Oost! Wat buigt ge u neer, mijn ziel, als waar' Iets vreemds, iets wreeds u overkomen? Gij wist toch, dat de tijden stroomen,.... God lof! gij weet ook: ja, tot daar! Stroom, heldre vloed, stroom vrolijk voort Langs 't bed, dat u de menschen groeven, De weiden door en langs de hoeven, Waar nooit een golfslag was gehoord. Maar breng van d'Evangeliebó Aan 't strand van 't IJ een boodschap over, En Huister tusschen 't groenend lover Zijn heilbeê toe aan 't zoet Heilo! Uit: Winde-kelken. Amsterdam, 1859. DF. DOODENLAAN TE HEILO Een vreemd kontrast. Ik dool door 't bosch In Ileilo's schoone dreven: 't Prijkt in zijn vollen zomerdos, En alles ademt leven. En toch, laat 'k zijlings de oogen gaan, De laan daar aan mijn rechter, - Het volk doopt haar de Doodenlaan: Trof ooit een dreef het slechter?

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Heylooer Cronyck | 1982 | | pagina 114