BRANDKEUREN_VAN_HEILOO
Tussen het blussen van branden met brandemmers van de sloot tot in
het vuur, en de hedendaagse geperfectioneerde blusmiddelen ligt een
lange weg. Dit geldt eveneens voor bepalingen ten aanzien van de
brandbestrijding en de organisatie en het beheer van de brandweer,
zoals ons is gebleken na onderzoek naar brandkeuren in het gemeen
tearchief.
Brandkeuren of anders gezegd, verordeningen in dezen werden aange
troffen uit 1630, 1760 en 1823. Hiernaast werden keuren uit 1841 en
184 2 tot voorkoming van brand door te sterk broeien van het hooi
gevonden. In deze Cronyck zijn de oudste keuren uit 1630 en 1760 af
gedrukt. In 1823 moet de gemeenteraad echter niet meer op de hoogte
zijn geweest van de keuren uit 1630 en 1760, want in de aanhef van
de keur uit 1823 wordt gesteld dat "binnen deze gemeente geen regle
ment of vaste bepalingen tot weering of blussing van branden bestaan".
In de brandkeuren werden vroeger preventieve brandmaatregelen,
aanwijzingen en regels voor de blusmethoden en richtlijnen hoe het
blusmateriaal moest worden onderhouden, opgenomen. Voor de beschrij
ving van bovengenoemde onderdelen baseren we ons hier voornamelijk
op de keur uit 1823.
Preventieve maatregelen wogen vroeger het zwaarst, omdat men een
grote brand nauwelijks de baas kon. Allerlei verbodsbepalingen
werden opgenomen. Werd in 1630 slechts het hekelen van vlas bij de
kaars verboden, in 1760 werd het verboden te stoken met stro in
huis, het roken van een pijp bij het binnenrijden van het hooi en
zaad, alsmede het stoken van vuur waar geen schoorsteen en stook
plaats was.
De brandkeur uit 1823 kenmerkt zich door zeer uitgebreide preventie
maatregelen. Allereerst de bepaling dat bij gebouwen geen dicht bij
elkaar staande houten wanden mochten worden gebruikt en als ze be
stonden, mochten deze niet worden vernieuwd. Schoorstenen en stook
plaatsen moesten met prima specie worden gemetseld en de schoor
steen moest drie voet boven de nok worden opgetrokken. Verder was
men verplicht tweemaal per jaar de schoorsteen te vegen. Voor het
toezicht op de naleving van de bepalingen werden twee keurmeesters
aangesteld. Op niet-naleving van deze bepalingen waren de keur
meesters bevoegd een boete van 6 gulden te heffen en konden
verder op kosten van betrokkenen verbouwingen laten verrichten.
Wekt de keur uit 1630 nog de indruk dat de organisatie van de
brandweer de vorm heeft van vrijwillige burenhulp, de keur uit
1760 bevat duidelijke richtlijnen voor burenbrandplicht
=2=