Aan het einde van de 18-de eeuw kon het voorkomen datje als Egmondse vis
ser aangezien werd voor een kaper en zodoende je voor een Engelse rechtbank
moest verantwoorden. Onderstaand verhaal laat zien hoe dat in zijn werk kan zijn
gegaan.
Dirk J. Tang
TWEE EGMONDSE VISSERS OP HET DROGE
Sneeuw, ijs en aanhoudende koude kenmerken het begin van het jaar
1799. Op 21 maart is de sneeuw nog maar net weggesmolten wanneer de
Egmondse vissers Engel Claeszoon Wijker en Theunisz. Cornelis Visser een
huis in Great Yarmouth worden binnengeleid. Eenmaal binnen zien ze een
gezelschap ernstig kijkende Engelse heren en een klerk met stapels papieren.
Voor de vissers is het duidelijk, vandaag wordt een belangrijke dag in hun
bestaan.
Zo moet het ongeveer zijn gegaan. Hoe het precies is gegaan op die dag, hoe
de vissers zich hebben gevoeld en wat ze hebben gedacht is ruim tweehonderd
jaar na de gebeurtenissen in Great Yarmouth moeilijk te reconstrueren. Ze
moeten zich als 'vissen op het droge' hebben gevoeld, maar omdat ze geen
persoonlijke brieven of documenten hebben nagelaten is daar niets van te
vinden.
Verborgen geschiedenis
Wel te reconstrueren is hoe de vissers in Groot-Brittannië terechtkwamen en
hoe het ze verder is vergaan. Dat kan dankzij het Britse Nationale Archief
(The National Archives) en Rob Leijen van de Stichting Historisch Egmond.
In de Britse archieven worden tussen miljoenen stukken en dossiers uit de
Britse geschiedenis ook brieven en documenten bewaard die te maken hebben
met de Nederlandse geschiedenis.
Eén van de archieven die wordt bewaard is het archief van de High Court
of Admiralty. Het bevat ongeveer 38.000 Nederlandstalige brieven en
documenten. Dat is een deel van de buit die Britse kaperschepen veroverden
op Nederlandse schepen en naar Groot-Brittannië brachten in de zeventiende
en achttiende eeuw. In deze periode waren Groot-Brittannië en de Nederlandse
Republiek maar liefst vijf maal met elkaar in oorlog. Het waren oorlogen
die vooral op zee werden uitgevochten en die mede tot gevolg hadden dat
Geestgronden, 17 (2010), nr. 4
141