ving en het lichthuis straalde rood licht uit. In de nu vaal-grijsblauwe lucht
flonkerden al enkele grote, heldere sterren. "No?" vroeg de vrouw. "Ja, de
toren is an!", zei ik. "Mooi, iih?" zei zij.
Tijdens het theedrinken kwam het gesprek weer op de gebeurtenissen op
Egmond en nu kwamen ongevallen, ziekten en sterfgevallen aan de beurt. De
man vertelde over ongelukken aan boord, van mensen die door een klap van
de giek over boord waren gevallen, bomschuiten die door grote koopvaarders
waren overvaren en andere ongevallen ter visserij. De vrouw bracht het
overlijden van mensen door infectieziekten aan de orde, ziekten als cholera,
tuberculose en typhus, die, gelet op de angst in haar stem, nog een grotere
bedreiging leken dan hartaandoeningen of kanker. "De lój motte, azze ze
doöhd benne, zo gaauw moögelik onger de grongd, aars verspraidt de ziekte
z'n aahge veerder", vertelde de visser. Maar het vrouwtje zei daarop, dat toch
voorzichtigheid geboden was: er waren mensen in doodkisten gestopt, terwijl
ze wel dood leken, maar het nog niet echt waren. "Ze ewwen op V graf bij
de Proóhtestante Kerk wel kisten evonge, weer 't 7 laik in verwenteld lag en
weer'tt voetenend ójt de kist etrapt was ...die lój benne leêhvend bestopt...
Direct daarop, alsof het uurwerk het gruwelijke verhaal wilde onderstrepen
en bevestigen, hoorde ik de kerkklok van de Protestantse kerk slaan.
Afb. 15 De Hervormde kerk in Egmond aan Zee, voor de verbouwing van 1897 (de
buitenkant van de toren bestaat nog uit planken)
Geestgronden, 17 (2010), nr. 3 97