Maar nu kon mijn moeder mij ieder ogenblik komen ophalen en dan zou het uit zijn met de pret. Het zonlicht was roodkleurig geworden, de schaduwen waren langer en er was een vaag besef, dat het museum nu toch allang gesloten moest zijn. Misschien had mijn moeder iets geregeld met de suppoost? Maar het leek mij onbehoorlijk om hier nog langer te blijven plakken en ik besloot op te stappen. Het echtpaar reageerde met: "Weer motje no al?" mot je no al weg, je moeder is toch nag iet?" en ik concludeerde, dat er nog tijd genoeg was, kennelijk was het nog geen nacht. Het vrouwtje had mij immers afgeraden, te blijven tot de nacht gevallen was. Maar ook dat advies was schimmig geworden, de nacht van deze dag was iets, wat nog heel lang voor mij leek te liggen. De visserman haalde, nadat de tafel afgeruimd was, een bomschuitmodel uit een kast en zei, dat hij nu mooi de gelegenheid had, daar even ongestoord aan te prutsen. Ondertussen hoorde ik het vrouwtje, al zingend, rammelen met de afwas, wat een langdurige zaak werd; immers, ook het afwaswater moest verwarmd worden op de petroleumstellen en zoiets duurt wel even. Het mannetje ging beginnen met het optuigen van de pink en ik besloot, af te toe te assisteren door touwtjes strak te houden en zeiltjes aan te slaan' op de rondhouten. Het viel me op, dat hij forse knuisten had met dikke vingers en het leek me daarom al moeilijk, zo'n fijn zeiltuig op het scheepje aan te brengen. De man was duidelijk blij met mijn hulp, het werk vlotte goed. "As je-n-h mit z'n tweetjes doet, den gaat 7 toch een stik makkeliker! Ik ben blaid, datje d'r no ben, mekind! An eer ew vk Y iet te vrage, zei eb I gedild iet voor zoks en ze geêhft eêhlegaar iet om", zei de visserman, doelend op zijn vrouw. Zij bleek ondertussen een 'koppie teêh' te hebben gezet en was bezig, kopjes neer te zetten en meer van zulke bezigheden, terwijl ik mijn handen vol had aan de hulp bij de scheepsbouw. De dikke vingers van de visser werkten wonderlijk vlug en behendig, hij zei: "Ik ziet 7 van komme, dat ]t skójtje- n-ase neg klaar is", maar zijn vrouw maande hem nu toch "ejfies gezellich een koppie teêh te doen, jai mit je skójtjeen hij schikte zich daar in, door de bomschuit zuchtend op de kast te zetten. Toen ik opkeek, bemerkte ik opeens dat de vrouw de olielamp had aangestoken en dat de abeel buiten alleen nog een zwarte vlek was tegen de nu bijna anthracietgrijze achtergrond van de Torensduin. Het vrouwtje zei: "Kaik ere skójn om-oog, je ken vanofje plekkie zien, of de toren al an isIk keek omhoog; ja, daar stond een vuurtoren op de Torensduin, waarvan de roodbruine schacht nog een laatste streepje zonlicht 96 Geestgronden, 17 (2010), nr. 3

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 2010 | | pagina 28