De Hongerwinter
13 november 1944. Het broodrantsoen verminderd met 400 gram per week.
11 december 1944. Het broodrantsoen werd vastgesteld op 600 gram per
week. Dit was voor ieder twee dunne sneetjes brood per dag en des middags
uit de gaarkeuken een soort pap van suikerbieten. Wij konden dit aanvullen
met soep, gekookt van savoye kool, waarin natuurlijk ook geen voedsel aan
wezig was, maar het hielp in elk geval als maagvulling.
Voor verpleegden die gewend waren veel te eten was dit voedsel absoluut
onvoldoende en de eerste tekenen van hongeroedeem begonnen zich te ver
tonen. De Directeur maakte bekend dat er een schip zou worden gehuurd dat
voor de stichting veertig ton aardappelen uit Amsterdam zou halen. Eén der
bestuursleden had dit beloofd.
De mensen waren uitzinnig van vreugde met dit vooruitzicht, maar in werke
lijkheid kwam er niet één aardappel, wat gezien de voedseltoestand in Am
sterdam niet te verwonderen was. Sommige verpleegden beginnen in Hil
versum langs de huizen om een boterham te bedelen. Anderen weken pulp
van suikerbieten en koolbladeren in warm water om dit bij het eten van de
gaarkeuken te gebruiken Het is niet langer verantwoord om de verpleegden
te laten helpen bij het hakken en zagen van brandstof. Daarom zijn de huis
knechten en ik de hele dag in het bos bezig, waar op een gegeven moment de
sneeuw kniehoog ligt. Maar hoe hard wij ook werken, het lukt ons nooit enige
voorraad aan te leggen, zodat het werk ook op de zondagen moet doorgaan.
Het gelukt de ergste koude uit het gebouw te verdrijven, maar het vriest ste
vig en het lukt niet de ijsbloemen van de ramen te houden. De verpleegden
houden jekkers en mantels aan en de zusters zitten ook al in hun mantels
gehuld met de verpleegden te dammen.
Op een dag komt er bericht dat er in de Zaanstreek enig voedsel is bijeen
gebracht voor de Stichting. Grote vreugde maar wij moeten het zelf komen
halen. Het enige vervoermiddel dat wij konden krijgen was een wagen met
een paard. Ik had aangenomen dat de huisknecht en ik belast zouden worden
met de bewaking van dit transport, want men kon veiliger met juwelen over
straat lopen dan met iets dat op voedsel leek.
Om de één of andere duistere reden benoemde de Directeur vier verpleegden
tot bewakers van het transport.
Moeizaam begon de reis naar de Zaanstreek en de nacht werd daar doorge
bracht. De volgende dag echter toen de wagen nu geladen met enige mud
den aardappelen, kool, wat vet, brood en koeken met de pont de reis over het
Noordzeekanaal had afgelegd, kwamen daar een aantal Spaarndammers uit de
portieken en waren van mening dat zij het meeste recht hadden op de lading.
5 q Gèestgronden, 17 (2010), nr. 1/2