die zijn heel objectief. Behalve Clemeyns van Foreest komen we in die rekeningen nog andere geneeskundig of farmaceutisch actieve vrouwen tegen: zo ook de oudst bekende Alkmaarse apothekeres, 'Agatha apotheca- ria' (1533). Die Egmondse monniken waren blijkbaar niet zulke vrouwen haters dat ze geen zaken met vrouwen wilden doen. Uit de rekeningen en het verhaal van Van Foreest blijkt dat de Egmondse monniken én voor hun geneesmiddelen én voor geneeskundige behandelin gen een beroep deden op specialisten van buiten de muren, in toenemende mate. We mogen veronderstellen dat ze in de eerste eeuwen nog zo veel mogelijk zelf hebben gedaan. Kloosters wilden natuurlijk op zichzelf staan en niet afhankelijk zijn van de buitenwereld. De monniken roeiden met de riemen die ze hadden: ze hadden een tuin met geneeskrachtige kruiden en in hun bibliotheek stonden heel wat boeken over geneeskunde. Al in de twaalfde eeuw komen we in de buurt van het klooster medici tegen (in getuigenlijsten van oorkonden). In de veertiende-eeuwse rekeningen vinden we vermeldingen van geneesmiddelen die bij apothekers tot in Amsterdam, Haarlem en zelfs Utrecht worden besteld. In de zestiende eeuw is dit nog altijd het geval. Maar in de zestiende-eeuwse rekeningen treedt voor het eerst ondubbelzinnig 'de huisdokter' van het klooster naar voren. De eerste die medicus noster heet, en die ook een jaarsalaris op strijkt, is Melis Cornelisz. uit de Langestraat in Alkmaar. Hij wordt in de rekening van 1528 voor het eerst genoemd. Melis was de leermeester van Van Foreest, die hem overigens in het Latijn heel fraai 'Aemilius medicus' noemt. Melis moet een geleerde van niveau zijn geweest. Dat mag blijken uit het volgende: Van Foreest, die zich in 1539 aan de universiteit van Leuven had laten inschrijven, keerde al na een half jaar terug, teleurgesteld over het al te theoretische onderwijs en hij kreeg in Alkmaar college van Melis (die las hem boekjes voor van Arnal- dus de Villanova, een volgeling van de Arabische medicus en filosoof Avicenna). In toenemende mate doen monniken dus een beroep op professionals uit de directe omgeving van hun klooster. Ze doen zaken met leken, met mannen én vrouwen. Het maakt hun niet uit, als ze hun werk maar goed doen. Het kloos ter heeft na 1200 niet langer het alleenrecht op geleerdheid. Vaardigheden als lezen en schrijven komen ook buiten de kloostermuren tot bloei. Het land schap rondom het oude klooster verandert, letterlijk en figuurlijk: steden 124 Geestgronden, 9(2002), nr. 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 2002 | | pagina 28