liet vlot raakte en ook het touw van het werpanker brak. Het schip werd 180
graden gedraaid en kwam met de achtersteven richting strand te liggen. De
zee ging verschrikkelijk tekeer en het schip maakte enorme slagzij over
stuurboord, waarbij de grote en de bezaanmast het schip aan stukken en uit
elkaar werkten. Vlak daarna brak het schip doormidden. In minder dan
twee uur tijd werd het volledig aan stukken geslagen. Het scheepsvolk dat
in doodsnood op de galerij had gezeten kwam in zee terecht en trachtte
zwemmend en zich vasthoudend aan drijfhout het strand te bereiken. Slecht
38 personen zouden het vergaan van de Overhout overleven. Onder de
doden waren de beide Texelse loodsen en schipper Joost Kelder van het
schip Jagtrust, die meevoer op de Overhout. Op het strand werden vijf lij
ken geteld, waaronder dat van Mattheus Theodorus Arnoldus de Leij. die
nog maar tien jaar oud was toen hij verdronk. Hij was de jongste zoon van
Arnoldus de Leij, commandeur op Ceylon. Zijn vader had hem naar
Nederland gestuurd om in Leiden te gaan studeren. Op 8 september 1777
werd hij in de nieuwe Lutherse Kerk te Amsterdam in een eigen graf (no.
62) begraven.
Van het wrak van de Overhout is voor zover wij kunnen nagaan weinig of
niets meer terug te vinden. Wel vindt men op het strand van Egmond en Cas-
tricum heden ten dage nog met enige regelmaat zogenaamde Kaurischelpen.
Deze schelpen werden als betaalmiddel gebruikt en bevonden zich in kisten
aan boord van de Overhout.Q
Noten:
1) Waarschijnlijk dankt het schip zijn naam aan het landgoed Overhout bij Haarlem.
2) Het navolgende is gebaseerd op: Resoluties van de Kamer van Amsterdam d.d. 1 en 3
sept. 1777 en de notariële verklaring van 9 september 1777 (ARA. VOC: 285).
Literatuur:
J. R. Bruijn, F. S. Gaastra en I. Schöffer (red.), Dutch Asiatic Shipping in the 17th and IStli
Centuries (Rijks Geschiedkundige Publicatiën 165-167), 3 dln., Den Haag 1979-1987.
106
Geestgronden, 9(2002), nr. 4