Jan Hopman beschrijft in dit vervolg van zijn serie artikelen over de bollenteelt
de komst van de bestrijdingsmiddelen, de gevolgen van de mechanisatie en de
samenwerking met collega's. (Red./
J. Hopman
BOLLENTEELT OP DE EGMONDSE GEESTGRONDEN (6)
Vanaf 1950 moesten de bollentelers het duin verlaten. De overgang van
duingrond naar zavelgrond leek gemakkelijk. De mechanisatie zette door
en er waren nieuwe onkruidbestrijdingsmiddelen uitgevonden. Voor het
gewas was dat veel beter, want het wieden met de hand - vóór 1950 bij de
meeste gewassen noodzakelijk - was met regen en zacht weer slecht voor
het gewas; zonder (chloor) spuiten kon men tot 50% minder opbrengst ver
wachten. (Dit alles kwam op de duinzandgrond nooit voor, daar had men
maar weinig te wieden.)
Maar de mechanisatie werd ook wel als een nadeel beschouwd. Mijn vader,
en ook zijn leeftijdgenoten, waren nog echte natuurmensen en waarschuw
den voor het diep ploegen en machinaal rooien. Vooral de padden zouden
van het land verdwijnen. Dat waren zeer nuttige beesten, want zij aten de
luizen uit de tulpenvelden. Vóór 1950 was er bij ons geen paddentrek,
omdat ze gewoon op het land bleven onder het strodek van de narcissen of
hyacinten. Bij tulpen was dat dek dunner, het gaf dus minder bescherming
tegen vorst.
Door de mechanisatie veranderde alles ten opzichte van de natuurlijke
bescherming, die er op de zandgronden altijd was. Zo moest de narcisvlieg
worden bestreden, omdat die zijn eieren vlak bij de stam legde. De larven
kropen dan in de bol en verorberden deze helemaal. Ter bestrijding daarvan
moest men een warmwaterbehandeling geven van twee uur lang op 42° C.
Deze vlieg kwam het meest voor op luwe plaatsen, bijvoorbeeld op bosran
den zoals ten noorden van Egmond. Wij hebben ook tien jaar lang narcis
sen geteeld in de Zijpe, waar men wel een jaar kon overslaan met de behan
deling. In de beginjaren was er een zeer strenge controle op de naleving,
vooral op de voorgeschreven bestrijdingsmiddelen.
In ons voordeel werkten de pad. de hagedis, praktisch alle kleine vogeltjes,
ook de kieviet en de scholekster, maar niet de kauw. dol op kikkervisjes, of
Geestgronden. 7(2000), nr. 4