Afb. 16: Bollenland. Het bed is duidelijk te zien. Het is een meter breed met in het midden een scheiding. Iedere planter moet dan een halve veur (geul) zetten. Die veuren lagen zo'n 20 cm. van elkaar. Als het grote bollen waren moest je tellen. Soms vijf of zes stuks per veur, kleinere bollen wel tien, alleen fijngoed werd gestrooid. Het zand overspitten op een ander bed noemden we overschieten spoelde het gangenstelsel in, dan kon je ze met speciale klemmen vangen! Het op maat uitplanten was noodzakelijk voor het ziek zoeken: iedere zieke bol kon dan makkelijk verwijderd worden zonder een andere te beschadi gen. Dit speelde vooral bij de hyacinten- en narcissenteelt. Bij de tulpen ging het iets makkelijker. Daar liep men met een mes en een emmer het vuur, een soort schimmel, te snijden: alle stukjes blad die aangetast waren, moesten verwijderd worden. (Als het regende mocht je bij veel kwekers niet door het gewas lopen vanwege besmettingsgevaar.) Als je die schim mel door een loep bekeek waren dat net paraplutjes: als het nat was, bleven ze aan de kleding haken en wanneer het erg droog was vlogen ze de lucht in. Thans heeft men een (kleefjmiddel dat de verstuiving vastlegt. Er werd één, twee en drie steek gespit. Eén steek werd alleen voor krokus sen gedaan, narcissen werden meestal op tulpenland zo de grond ingeplant. Geestgronden, 4 (1997), nr. 3/4 87

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Geestgronden - Egmonden | 1997 | | pagina 37