Schepenen treden af en schrijven in nood aan de Prins Verhoor, requisitie en vonnis De schepenen hadden al besloten. De secretaris was on derweg naar de kerk. De kerkklok begon te luiden. Wat is er aan de hand? Is er brand? De menigte rende naar de kerk. De secretaris beduidde stilte en las een korte verklaring voor. De schepenen lieten zich niet dwingen, maar bij dit volks tumult traden zij af. Dat bracht de verhitte koppen tot nuchterheid en bedaren. Metselaar Dirk Vuyst zei tegen Hendrik Baske en zijn vrouw: "Het is goed dat ze afgetre den zijn en het tumult bij daglicht hebben gestild. Ik weet dat er 's avonds een aanval zou komen en ik zou hebben meegedaan." Vrouw Baske vroeg: "En wat zou je dan wel gedaan hebben?" "Ik zou ze duivels hebben aangehitst!" Diezelfde dag schreven de regenten een dringende brief aan Prins Willem IV, met een relaas van het gebeurde en een verzoek om in te grijpen. De Prins stelde de zaak in handen van het Hof van Holland, dat direct twee commis sarissen, de raadsheren Johan Iman Cau en Samuel Gil les, met volmacht naar het noorden zond. Zij hadden een brief van de militie met opdracht rapport uit te brengen. Het Hof herstelde de regenten in hun ambt. De commissarissen begonnen na hun aankomst hun on derzoek en hoorden vele getuigen. Zij lieten de verklarin gen protocolleren en beëdigen: van de vier schepenen Jan Breet, Willem Stint, Jacob Slot en Aris Medendorp; van Kersje Visser, regent te Den Helder; van Willem Klein, regent op Huisduinen; van secretaris Cornelis Klein; van Frederik Visser, stuurman van Den Helder; van Dirk Dri- wes, commandeur op Groenland; van Frederik Lucatelli, 'capteyn d'armes'; van Leopold Swenger, bevelvoerend officier van de militie; van Dirk Giltjes (Gillius), bode; van Aris Brouwer, brouwer en hoekemaker; van Andries Ramaar, bakker; van Hendrik Baske, commandeur op Groenland, en van Elisabeth Jacobsdr., zijn vrouw. Daar uit kregen de raadsheren een beeld van het gebeurde, van de aanstichters en van de voornaamste woordvoer ders. Zij lieten Arie Tuynsaet, Cornelis Jongkind alias ouwe Kees, Cornelis Vroom en Cornelis Pronck gevan gen nemen en naar Den Haag overbrengen en in de Ge vangenpoort opsluiten. De raadsheren stelden de getuigenverklaringen in han den van de procureur-generaal. Hij liet de gevangenen verhoren en met getuigen confronteren. Op de zitting van het Hof van 9 maart legde de procureur-generaal de ge tuigenverklaringen en het verslag van de verhoren voor aan het Hof. Tijdens drie verhoren had Arie Tuynsaet zijn aandeel toegegeven. Tot zijn verschoning kon gelden, dat hij een zeer ordentelijk burger van Den Helder was, te goeder naam bekend. De wens om zijn zwager als schoolmeester benoemd te zien, werd door de meeste ingezetenen gedeeld en de beide predikanten hadden als eersten getekend. Cornelis Jongkind had zich bij het verhoor verdedigd met de bewering, dat hij zonder kwade bedoelingen bij de re genten in huis geweest was en dat alleen om een mede burger als schoolmeester te houden. Vast stond dat hij tweemaal bij regenten was binnengedrongen. Bij confron tatie met getuigen had hij ontkend bepaalde dreigemen ten geuit te hebben. Hij stond te goeder naam bekend en was zeer bevriend met Kees Zeeuw. Op de zitting van 12 maart gaf het Hof de procureur-ge neraal de vrijheid tegen Tuynsaet en Jongkees te proce deren. Het hof liet de procureur-generaal vrij om al of niet tegen Jacob Platevoet en Cornelis Spijker strafvervolging in te stellen. Ter zitting van 18 maart bleek dat Jacob Pietersz. Pla tevoet opgeroepen was om voor commissarissen te ver schijnen, maar aan de oproep geen gehoor had gegeven. Uit de verklaringen van Aris Brouwer en Lucatelli kwam hij als een van de voornaamste roervinken naar voren. Volgens het rekest aan Zijne Hoogheid de Prins was hij in 1749 al opgevallen als één van de opposanten tegen de regenten. Toen waren de regenten door de publicatie van de Prins gejustificeerd. En hoewel na de algemene amnestie van 1 oktober 1749 hierover geen beschuldiging meer tegen hem ingebracht mocht worden, bleek daaruit toch, dat hij een 'onrustig humeur' had. Ook waren tijdens de rel in het oog gelopen: dominee Coppens, Maarten Cornelisz. Bakker, Laurens Jansz. De Groot, Hark Jansz. Wentel, Cornelis Dirksz. Spijker en Dirk Vuyst. De bewijzen tegen Platevoet en de anderen achtte de procureur-generaal niet volledig genoeg om tot vervolging over te gaan. Het Hof bevestigde zijn mening. Op 13 april behandelde het Hof eerst het advies van de procureur-generaal over een rekest van Klaasje Plate voet, de moeder van Arie Tuynsaet, aan prins Willem IV, waarin zij kwijtschelding en genade voor hem vroeg. Ook andere ingezetenen hadden dat voor hem en de anderen gedaan. De prins was echter van mening, dat na de vele tumulten in het land en het daarop gevolgde plakkaat van 1 oktober 1749 het een slechte zaak zou zijn nieuwe tu multen niet te vervolgen. Hij achtte het de plicht van rech ters de plakkaten met oplettendheid te handhaven. Ge zien het commentaar van de Prins en het overeenkomstig advies van de procureur-generaal verleende het Hof op het rekest NIHIL. Op dezelfde zitting hield de procureur-generaal zijn requi sitoir. Hij wees op de ernst van de feiten en op de gevol gen, die daaruit hadden kunnen voortvloeien. Hij achtte het een gelukkig feit, dat door het wijs optreden van de regenten de tumultueuze beweging geen erger uitkomst had te zien gegeven. Tegen Arie Tuynsaet eiste hij le venslange verbanning uit Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland. Het rekest, dat hij had laten tekenen, bevatte

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2013 | | pagina 4