Wiepen
De oud-tangenbaas kan zich sommige collega's nog
goed herinneren.
"Er waren slechts enkele Callantsogers bij, zoals Piet Weij
en Klaas Baken. Klaas Baken deed voornamelijk beplan
ting. En dan had je de Pettemers Henk de Maijer, chauf
feur, en de kraanmachinist Jaap Kuiper. Inderdaad: een
neef van de baas."
Voor zover hem bekend is Mooij de laatst overgeblevene.
"Tja, die collega's, die benne d'r nie meer."
Bij het maken van een zinkstuk wordt eerst een raamwerk
gemaakt van armdikke bundels wilgentenen, zogeheten
wiepen. Vervolgens wordt het raamwerk opgevuld met
enkelvoudige wilgentenen. Een klassiek zinkstuk is een
honderd procent natuurlijk, dus milieuvriendelijk product.
Bovendien hebben de wilgentenen bijzondere eigen
schappen: buigzaamheid, stevigheid en drijfvermogen.
Stuk voor stuk van belang bij het gehele proces van ver
vaardigen en afzinken.
"De mat wordt gemaakt op een plek direct aan het wa
ter," vervolgt Mooij. Zo'n plek wordt door de duinwerkers
een zate genoemd. "Er werd begonnen bij laag water, en
tegen de tijd dat het klaar was, werd het vloed en kon
het vlechtwerk met een sleepboot naar de gewenste plek
worden gesleept. Daar werd het zinkstuk verzwaard en
afgezonken. Dat moet precies gebeuren op het tijdstip
tussen eb en vloed, als er geen getijdestromingen zijn.
Het hele proces duurt dus zes uur."
Om de zinkstukken op hun plek te houden, worden er met
een kraan basaltblokken op geplaatst.
"Ik ben nog een tijdje tangenbaas geweest," vertelt Mooij.
Hij legt uit: "Een basaltblok is een zuil van zo'n dertig bij
zestig centimeter en weegt gauw een ton per stuk, lood
zwaar dus. Met de hand maakte ik de tang van de kraan
om zo'n blok vast. Als het vervolgens naar de strekdam
werd geslingerd, legde de steenzetter het daar op z'n
plaats. Gevaarlijk? Zo'n tang schoot soms los van het
blok, ja, dan moest je wel opzij stappen. 'Opletten' zei ik
altijd." Na een korte pauze: "Het was rauw werk. Er waren
veel mensen met een slechte rug."
18