Tweede sloep bij Callantsoog aangespoeld Bemanningsleden aangespoeld Wrak gevonden Beide aangespoelde sloepen geveild In de eerste sloep, waar Arnt zich in bevond, heeft zich volgens hem het volgende afgespeeld: zijn beide lotge noten waren gewond. Met zijn eigen ondergoed heeft hij getracht hen te verbinden. De sloep was van een goed werkende motor voorzien, maar hij slaagde er niet in deze op gang te brengen. Er bevond zich uitstekende radioapparatuur aan boord, waar helaas geen gebruik van werd gemaakt. Misschien was het onkunde dat het de jonge Arnt niet lukte hem werkend te krijgen. Ruim twaalf uur dobberde de sloep stuurloos langs de kust, voortgedreven door de storm. Eén van de gewonden bezweek al vrij spoedig en werd aan de zee prijsgegeven. De andere bleef langer in leven maar bezweek uiteindelijk ook aan koude en ontbering. Stoker Arnt was toen reeds zo uitgeput dat alles niet meer goed tot hem doordrong. De tweede sloep spoelde, ruim 10 uur nadat de eerste bij Camperduin was aangespoeld en ruim een etmaal na de ontploffing, bij Callantsoog aan. De Callantsoger Bouwen van Twuijver liep op de avond van 25 december 1947 ter hoogte van paal 17 toen hij een sloep op een dam zag. Bij de sloep aangekomen trof hij daarin slechts twee stoffelijke overschotten. Zij waren met touwen in de boot vastgebonden. Of zij in de sloep overleden zijn, of al dood uit het water werden gehaald door de overige bemanningsleden van de sloep, zal altijd een raadsel blijven. Of werden ze vast gebonden tegen het overboord slaan? De doden betrof de telegrafist Ernst Oskar Larsen en de derde machinist Konrad Magne Pe tersen. Het vaststellen van de identiteit van de twee zee lieden was nog niet zo eenvoudig. Beiden droegen geen papieren bij zich. Alleen de voornamen van beide echt genotes, Kari en Alma, waren bekend omdat deze, naar Noorse gewoonte, in de trouwringen waren gegraveerd. Niemand zal ooit de zwerftocht en de ontberingen van de inzittenden van deze tweede boot te weten komen. De lichamen van tien personen spoelden de eerste da gen na de ramp aan. Van alle tien werden foto's gemaakt in het Centraal Ziekenhuis te Alkmaar. Deze foto's zou den zo spoedig mogelijk, als diens gezondheid dit toe liet, aan het enige overlevende bemanningslid dat zich al in dit ziekenhuis bevond, worden voorgelegd. Omdat hij pas veertien dagen geleden op het schip had aangemon sterd kon Rokke slechts bevestigen dat de overledenen leden van de bemanning waren geweest. In de korte tijd van zijn verblijf op de Skoghaug kon hij echter niet hun namen verstrekken daar hij ze alleen maar van gezicht kende. Zodra zijn toestand dit mogelijk maakte werd hij per vliegtuig naar Noorwegen overgebracht. Of dit nog voor nieuwjaarsdag kon lukken was op dat moment nog onzeker. De tien stoffelijke overschotten zijn door het Noorse ss Arcturus vanuit de haven van Amsterdam overgebracht naar de Noorse havenplaats Stavanger. Tweede kerstdag 1947 kwam het vreselijke nieuws op de Noorse radio en bereikte in sommige gevallen de familie van de slachtof fers pas later omdat velen met de kerstdagen niet thuis waren. In juni 1948 spoelde volgens de'Kroniek van Texel' het lijk aan van een bemanningslid van de Skoghaug ter hoogte van paal 22, een volgens jutters zeer gunstige plek om iets van hun gading te vinden. Of dit bemanningslid op Texel is begraven of naar Noorwegen is gebracht heb ik tot nu toe nog niet kunnen achterhalen. Volgens de kustwacht heeft de bemanning van het schip geen noodseinen gegeven, vermoedelijk omdat het zo snel zonk, waardoor de locatie van de juiste plek van dit drama in eerste instantie in de buurt ten noorden van lümuiden werd gedacht. De stoomtrawler YM 58 die van Grimsby (Engeland) te rugkeerde naar lümuiden, had tien mijl noordwestelijk van lümuiden twee masten boven het zeeoppervlak zien uitsteken waarvan de achterste een lantaarn droeg. Dit wees erop dat de ligging van het wrak ongeveer acht mijl uit de rede van Egmond lag. Spoedig stuurde de marine het schip de RY 2 naar de door de trawlerschipper op gegeven positie. Het schip had geruime tijd om het wrak gekoerst en de commandant was van mening dat dit in derdaad het wrak van de Skoghaug was. Zo gauw het weer het toeliet zou een duiker in het wrak afdalen. Men sprak al van een mogelijke berging van het schip. Het dui- kersonderzoek wees later uit dat het schip een ketelont ploffing had gehad en de ramp dus niet veroorzaakt was door een mijnontploffing. Naast de marine routeringsdienst stelde ook het loodswe zen, in opdracht van de inspecteur-generaal kapitein-ter- zee D.C.M. Hetterschij uit Den Haag, een rapport samen. Voorlopig kan slechts gemeld worden dat men na bereke ningen tot de conclusie was gekomen dat niet donderdag de 25ste om twee uur 's nachts, maar op woensdagavond om half elf van deze kerstnacht de explosie het schip opengereten heeft. Binnen vijf minuten tijd verdween het vaartuig in de diepte. Men raakte er steeds meer van overtuigd, anders dan eerst gedacht, dat de rampplek dus ver benoorden lümuiden ligt en wel ten westen van de kuststrook tussen Egmond en Schoorl. De eerste on derzoekingen spraken nog van een ketelontploffing maar latere onderzoeken spreken dit tegen en schrijven de ont ploffing toe aan een mijn bewesten Egmond aan Zee. Begin 1948 werd te Camperduin een veiling van zoge naamde strandvonderijgoederen gehouden ten overstaan van de burgemeester van Schoorl. Beide aangespoelde sloepen van de Skoghaug werden op deze veiling, die op

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2012 | | pagina 18