lijke verbinding was gaan vormen tussen de Noordzee en
de Zijpe en het waddengebied nog hoger op. Noordelijk
van het Zijpse Gat was een aantal eilanden overgebleven,
waaronder 't Oghe eiland) waarop dus Callinge lag,
en als noordelijkste Huusdunen. Tussen het zuidelijkste
van deze eilanden in het westen en Westfriesland (vanaf
plm. 1250 beschermd door een dijk) in het oosten (tus
sen Crabbendam en Caense Keins) lag dus de brede
ondiepe zeeboezem de Zijpe.
Het recht van de wind
De Callingers hebben 't niet zo rustig gehad op hun ei
land. Gedurende verscheidene eeuwen is hun veel leed
en schade door de hoge stormvloeden berokkend; trou
wens zij niet alleen, maar alle kustbewoners in deze con
treien hebben er ruimschoots hun deel van gekregen.
De eerste Allerheiligenvloed van 1170 verwoestte hun
dorp. Men neemt aan dat zij de eerste inpoldering in het
Noorderkwartier tot stand hebben gebracht. Een oud pri
vilege dat hun in 1328 "sonnendaeghs nae Paeschen' (10
april) door Hendrik van Brederode en zijn vrouw Isabella
de Fontaines werd verleend, brengt aan het licht dat zij
toen al een dijk hadden aangelegd van wier en slik. Deze
dijk, die de tegenwoordige Zandepolder omringt, moch
ten zij laten beweiden. Brederode en zijn vrouw gaven op
17 augustus 1325 aan hun "getrouwe luden in den Oghe"
"den Wavel totten lampe mede te lichten" waarmee be
doeld werd dat de baten van de - toen nog onbedijkte - Je-
welgronden aan de kerk ten goede zouden komen. Rein-
oud van Brederode verklaarde in 1388 op "Donredags na
Pincxsterendach"(21 mei) dat alle bewoners gelijk zou
den gelden in alle "onrecht, scattinge en bede" Walraven
van Brederode gaf op 19 april 1415 aan de bewoners een
windmolen "tot behoef der heyliger kercke'.' Maar aan een
windmolen alleen had men nog niet veel in die dagen,
want de Heer der heerlijkheid bezat ook het recht van de
wind. Hij gaf er dus ook nog de wind bij: "den wintmolen
en den wint'.' Kerkmeesters moesten de molen elk jaar ten
bate van de kerk verpachten.
Een dorp van 150 haardsteden
Ook in 1421 werd het dorp door een vloed - de Sint Elisa-
bethsvloed - geteisterd. In 1494 was het volgens verkla
ring van pastoor Jan de Veent een dorp van 150 haard
steden. Dit was ook nog het geval in 1541. We kunnen
dit lezen in de "Informaecie upt Stuck der Verpondinghe"
van dat jaar. Deze informatie strekte zich uit over Holland
en Westfriesland en had fiscale redenen. In de dorpen
werd een onderzoek ingesteld naar het aantal haardste
den (woningen), communicanten (bewoners), hun belas
ting- en financiële verplichtingen, middelen van bestaan,
enz. Een commissie met dit onderzoek belast, reisde de
gewesten af en ondervroeg regenten en geestelijken, die
daarvoor onder ede of op priesterwoord getuigden. Zo
kwam deze commissie ook op 't Ooge (Tooge - staat er
in dit geschrift), vermoedelijk vanaf Schagen, waar een
veer over de Zijpe was op 't Ooghe, Petten en Huisdui
nen. Deze commissie hoorde in 't Ooghe Anteunis Vise-
laer, oud 32 jaren, pastoor; Heindrick Bouwenszoon, 36
jaar, schepen; en Adriaen Heindricxzoon, 42 jaar, buyere,
die verklaarden dat er 150 "haertsteden cleyn ende groot"
waren en dat was 20 minder dan voorheen door '"t stuy-
ven vander duyrï.' De pastoor vertelde dat hij 500 com
municanten had. De bewoners "geneerden hemluyden ter
zee met visschen alleenlick'.' Het dorp lag rondom in zee
en was ongeveer 200 morgen groot, waarvan acht mor
gen bezit van de kerk, vier van de pastorie, negen van
een "cappelrie" van meester Andries IJsbrantszoon wo
nende te Amsterdam, en vier van "theylich cruysgilde'.' Het
land dat bij hun dorp lag, was een rond poldertje (Zan
depolder?) "dat up deen zijde leyt upte zee ende dander
zijde es een dijck en hebben twee watermolenen..."
Schenkbrief
We noemden pastoor Viselaer. Zijn naam treffen we ook
aan in een schenkbrief van Walraven van Brederode van
8 april 1505, waarin deze schenkt "aan heer Anthonis
Anthonisz. anders genaamd Viseler" levenslang "alsulke
kerk en pastoirscap dair Sunte Johan Baptista (Johan
nes de Doper) patroon van is, gelegen in th'Oige. (Het
randschrift van de torenklok luidt ook 'sanctus johannes
baptista is mijn naam mijn gheluut sy gode
bequaem.')
In de volgende Clock laten we 'Callants-Oogh tot den
Leeser' weer aan het woord.