Onoverzichtelijke boekhouding
Pogingen orde op zaken te stellen
Leed bleef het echtpaar echter niet bespaard. In hun hu
welijk, dat veertien jaar duurde, bleef van zes kinderen
slechts één dochter in leven.
Bij het overlijden van haar man was Jannetje zes maan
den zwanger. De dood van Jan Wonder Muller kwam
onverwacht, midden in drukke werkzaamheden en be
slommeringen.
De overledene liet een financieel onoverzichtelijke toe
stand achter. En financiële moeilijkheden waren in zijn
ambtsperiode al eerder voorgevallen. Hij was een ijverig
en zeer bekwaam opziener, maar huishouden en lands-
gelden liepen dooreen.
Op 26 oktober 1740 had hij, geassisteerd door zijn on
derbaas aan de hand van kwitanties aangetoond dat hij
2300,-- aan lonen voor heiwerken had betaald. Hij had
echter geen geld meer over in kas en kreeg een ernstige
vermaning zich 'ordentelijk te gedragen'. Dit was onder
andere aanleiding om een 'Instructie voor de opziener
van 's Lands Werken Jan Wonder Muller' op te stellen.
Daarin werden onder meer de volgende punten vastge
legd:
1. Te allen tijde nuchter en bekwaam zijn; geen
conversatie met slechte en lichtvaardige gezel
schappen.
2. Alle dagen goed toezicht houden op de werken;
geen twee dagen achtereen afwezig zijn, tenzij in
's Lands dienst.
3. Reizen zo zuinig mogelijk doen.
4. 's Lands timmerlieden mogen geen particulier
werk doen.
5. Elke maand in bijzijn van de onderbaas arbeids
lonen etc. voldoen en van de uitgaven boekhou
ding voeren.
6. Aannemen van geschenken van aannemers is
verboden.
7 Aandeel nemen in winst of verlies van bestede
werken is verboden.
Om aan extra geldmiddelen te komen probeerde Jan
Wonder Muller tolrechten te pachten van de weg van
Callantsoog naar Den Helder, welke duinweg "bijkans
onbruikbaar is, zulks de passagiers in het passeren van
dien veelmalen in gevaer zijn'.' De vergunning om een tol
te plaatsen kreeg hij in juli 1746 voor de duur van 6 jaar.
Muller kreeg in 1746 bericht dat de klerk Warius namens
Gecommitteerde Raden zijn boekhouding en financiën
zou komen controleren. Er ontbrak op dat moment een
bedrag van 450 gulden. Jan was "in uyterste verlegen-
heyt met tranen in de oogen" bij bakker Jacob Velthuys
gekomen met het verzoek hem met een lening uit de
nood te helpen, waarin Velthuys bewilligde. Muller teken
de onderhands een schuldbekentenis. Het geval kwam
in 1748 aan het licht toen een geschil tussen Muller en
Velthuys voor het Helderse gerecht werd uitgevochten.
Nog in september 1753 had Jan Wonder Muller Gecom
mitteerde Raden verzocht een maatregel uit 1745 onge
daan te maken waarmee zij besloten hem zon- en feest
dagen niet meer uit te betalen, omdat de boetes nogal
wat opbrachten.
Maar in 1753 was de opbrengst uit boetes sterk terugge
lopen en Jan vroeg dan ook of hij weer voor alle dagen
van het jaar zijn dagloon van twee gulden mocht ont
vangen. Het normale arbeidersdagloon was in die dagen
vijftien, ten hoogste twintig stuivers. De maatregel werd
niet ingetrokken.
De onderbaas Albert Kickert schreef eveneens op 29
december aan Gecommitteerde Raden, dat Jan Wonder
Muller "dezen avondt de kloek omtrent half zeven" het
"tijdelijke leeven in het eeuwige had verwisseld" en dat
hij met de papieren van "credit en debet voor rekeningen
van 't Gemene Landt" zo spoedig mogelijk naar Hoorn
wilde komen.
Hij was er de volgende dag. Op Kickerts brief schreef
de secretaris van de Raden in de kantlijn: 'Aan (notaris
Pieter) de Leeuw gelast te zorgen voor de papieren. De
onderbaas Kickert gehoort: schuldig 3.100 gulden ruim
aan het volk'.'Jan Wonder Muller had 10.500 gulden aan
voorschotten ontvangen en er moest nog
3172.90 aan het werkvolk worden betaald, maar het
geld was blijkbaar op.
Ook baljuw Kersje Visser meldde het overlijden met een
brief van 30 december en schreef, dat het "den Almo
gende behaagt (had) om Jan Wonder Muller uyt dit droe-
vigh traanedal te doen verhuysen'.' Hij deed een goed
woordje voor Pieter de Leeuw, een neef van Jan Wonder
Muller, om hem tot opziener aan te stellen: "bekwaam
voor dit ambt, hoewel nog jong'.'
Intussen probeerden onderbaas Albert Kickert, notaris
De Leeuw en de Alkmaarse advocaat Arend de Lange,
broer van Jannetje, enige orde op zaken te stellen. Er
bleek hoegenaamd geen geld meer in huis te zijn.
Kickert schreef op 3 januari 1754, de dag waarop Jan
begraven werd en zijn neef Pieter Cornelsz Muller zijn
overlijden in de tweede klasse van 15 gulden impost op
het raadhuis aangaf, dat Arend de Lange gezegd had:
"Nu mag het nog soo scheef en soo brack zijn, datgeen
dat mijn suster volgens huwelijkscontract hier in dese
boedel gebragt heeft, sal daar eerst uyt!"
In de huwelijksvoorwaarden hadden de echtgenoten in
1739 notarieel laten vastleggen, dat van beider inbreng
een inventaris gemaakt zou worden, dat er geen ge
meenschap van winst en verlies zou zijn, dat daarente
gen verliezen voor rekening van de bruidegom kwamen,
hoewel de bruid het recht en de keus had om voor de
helft in winst of verlies deel te nemen en dat in geval
Jan Wonder Muller zou overlijden, Jannetje het recht
had binnen zes weken haar ingebrachte goederen uit de
boedel te halen.