Plannen voor een nieuw lazaret Laurens Dirksz Sinjewel; op 3 april Stijntje Kickert, vrouw van Pieter Breet; op 6 april Arnoldus van der Gragt, chi rurgijn, vader van de chirurgijn Gerrit van der Gragt. Het register vermeldt niet de oorzaak van hun overlij den. Of zij allen aan de gevolgen van de besmetting zijn overleden, is niet zeker, maar de mededeling van de baljuw, dat vrouwen besmette kleren hadden opge vist, familieleden die hen hadden verzorgd en chirurgijn die hen behandeld hadden, geïnfecteerd waren geraakt, sluit aan bij de gegevens van het impostregister. en. En tenslotte zou de ligging zodanig moeten zijn, dat herstellende zieken zich aan de zuidzijde in de zon zou den kunnen koesteren en 'meerder vermogen krijgende' een wandeling zouden kunnen maken of zich 'onder malkanderen met eenig tijdverdrijf verlustigen'. Op grond van deze overwegingen zag Den Berger geen andere mogelijkheid dan opnieuw te bouwen op het eerste duin ten noordwesten van het boerenhuis op de hoek van het Horntje. Drie kleine vissersboeten zouden dan verplaatst moeten worden. Alleen bij harde zuidelijke wind zou het aan land brengen van zieken onmogelijk zijn. De afstand tussen lazaret en het strand zou dan een kleine 200 me ter bedragen. De plaatselijke werken van kustverdedi ging maakten een geringere afstand niet wel mogelijk. Het lazaret zou zo groot moeten zijn, dat het enige honderden zieken zou kunnen her bergen, met aparte vertrekken voor le vensmiddelen en materiaal, voor het bereiden van de spijzen, voor logement van de dokter en de oppassers. Bovendien was het Horntje de enige plaats waar desertie makkelijk voorkomen zou kunnen worden en de Texelse bevolking tegen overlast beschermd zou zijn. De Texelse Schans als quarantaine bleef een nood oplossing. Soms waren er militairen gelegerd, die met oorlogsschepen ergens op expe ditie uitgezonden moesten worden en dan was er geen plaats voor zieken. In 1780 vatte de Admiraliteit van Amsterdam opnieuw het plan op ergens een lazaret te bouwen en wendde zich met een aantal vragen tot Ge committeerde Raden, die Leendert den Berger opdracht gaven een onderzoek in te stellen. Den Berger antwoordde op 12 april 1780 met een 'Me morie van informatie', die in vijf punten met toelichting voorwaarden en mogelijkheden aangaf om de bouw te realiseren. Daaruit bleek dat nieuwe inzichten over hy giëne aarzelend begonnen door te breken. In de eerste plaats moest zulk een lazaret zo afgelegen staan, dat er geen verkeer of communicatie met de bewoonde wereld mogelijk was, desnoods door het terrein met een 'kleyn cordon of wagtstelling' te beveiligen. In de tweede plaats zou een lazaret op hoge zandgrond gebouwd moeten worden om 'opdamping' van bodemvocht te voorkomen en om regen- en afvalwater van het lazaret te allen tijde te kunnen afvoeren; ook om het gebouw 'met frisse win den te kunnen doorlugten'. Ten derde zou het complex zo gelegen moeten zijn, dat zieken, maar ook proviand en materiaal, zonder veel landtransport over zee aange voerd zouden kunnen worden. Op de vierde plaats zou zuiver regenwater in een grote te metselen regenbak verzameld worden en zuiver grondwater makkelijk opge pompt kunnen worden, om vuile kleren te wassen en het lazaret schoon te kunnen maken. Droog duinzand moest ter plaatse aanwezig zijn om de natte vloeren te bestrooi- Op 17 april 1780 schreef het Admiraliteitscollege aan Gecommitteerde Raden, dat gedeputeerden van dit col lege in Den Haag een onderhoud hadden gehad met stadhouder Willem V, die zijn instemming met het plan had betuigd. Het Admiraliteitscollege verzocht Gecom mitteerde Raden om goedkeuring, dat een commissaris van het college met Leendert den Berger de locatie voor het lazaret zou mogen inspecteren. Gecommitteerde Raden keurden bij resolutie van 29 april dit voorstel goed. Den Berger kreeg hiervan per brief van 30 april bericht. Het Admiraliteitscollege berichtte Den Berger op 2 mei, dat zijn commissaris Van der Markt ter inspectie op 4 mei bij hem zou zijn en vroeg daarbij te letten of er geheid zou moeten worden, of er een aanlegsteiger gemaakt zou moeten worden en hoe het transport van de zieken over land zou zijn. Den Berger bevestigde op 8 mei de brief van Gecommitteerde Raden van 30 april en deelde mee de commissaris Van der Mark op 4 mei naar het Horntje te hebben begeleid. Hij had hem de bouwplaats aangewezen, zoals die in zijn memorie van 12 april was beschreven. Van der Mark kon volledig met deze memorie instemmen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2011 | | pagina 16