Zorg dat je niet de pest in krijgt
(deel 2)
Jan T. Bremer
Gevaar van 'overspruyting'
Rond de jaarwisseling 1771-1772 zetten enige Oost-lndiëvaarders tientallen zieke schepelin
gen in lichters overboord. De Kamer van de VOC Amsterdam vroeg Gecommitteerde Raden de
zieken in de Schans op Texel te mogen onderbrengen. De bewindhebbers kregen op 2 januari
1772 toestemming om de zieke bemanningsleden van hun 'in zee gelopen schepen' daarheen
te vervoeren.
Ook het Oost-Indische Compagnie-schip de 'Maria Ja-
coba' eigendom van de Kamer Hoorn, was met achter
lating van zieke bemanningsleden uitgevaren. Hoorn
wilde de zieken niet in de stad hebben, verzocht op 16
januari logies voor hen op de Schans, die kennelijk over
vol met Amsterdams scheepvolk was, want Hoorn liet
hen in lichterschepen naar het Nieuwediep vervoeren.
De burgemeesters en regenten van Hoorn verzochten
op 16 januari 1772 hun collega's in Den Helder de zie
ken in de tonneboet aan het Nieuwediep te brengen.
De regenten van Huisduinen-Den Helder weigerden per
antwoordbrief van 22 januari uit vrees, dat 'eenige over
spruyting of ontsteeking van ziekte op deese plaatse'
het gevolg zou zijn en noemden de Hoornse regenten
onverantwoordelijk hen met enige lichters vol zieken op
te schepen. Secretaris Pieter de Leeuwe stuurde de
zelfde dag de gevoerde correspondentie naar Gecom
mitteerde Raden, met verzoek een betere oplossing aan
te dragen.
Ook baljuw Kersje Visser schreef aan het College, dat
onder de Helderse bevolking verontrusting heerste, om
dat er kwade geruchten de ronde deden, dat een Wierin-
ger schipper, die zieken in zijn lichterschip had vervoerd,
aan de gevolgen was overleden en dat zijn zoon, die als
knecht bij hem voer, 'dodelyk cranck' zou liggen.
Equipagemeester De Jager had, naar zijn zeggen, alle
kleren van de zieken, die in lichters geïsoleerd in het
Nieuwediep lagen, overboord gegooid. De 'soogenaam-
de suregijn Gerrit van de Gragt', belast met de verzor
ging van de zieken, had de raad gekregen zich met 'eni
ge remedie' tegen besmettelijke ziekten 'te besmeren' of
die bij zich te dragen. Kersje Visser vond dat zaken, die
'ons alle verlegen' maken, reden waarom hij Gecommit
teerde Raden vroeg, opdracht te geven de zieken naar
de Texelse Schans te doen vervoeren. Als de valbrug
van de Schans opgehaald was, kon geen mens met de
zieken in aanraking komen. De tonneboet aan het Nieu
wediep was geheel ongeschikt om de zieken te herber
gen. Er liep altijd zeevarend volk rond en bovendien kon
men 'de vingers overal tussen de delen deursteken; de
deckpannen legge daar los op'. De zieken zouden er
onbeschermd liggen tegen wind, regen en sneeuw.
Gecommitteerde Raden schreven op 24 januari aan bal
juw en regenten van Huisduinen-Den Helder, dat hun
bezorgdheid over kans op besmetting ongegrond was.
Volgens rapport van chirurgijn Van der Gragt bestond
er geen gevaar, maar Gecommitteerde Raden wilden
met grote voorzichtigheid handelen en waren bereid ook
deze zieken in de Texelse Schans onder te brengen. De
zieken werden van hun strolegers in de ruimen van de
lichters overgebracht naar het stro van de barakken in
de Schans. De opziener van 's Lands Werken en van de
Schans op Texel, Leendert den Berger, schreef op 11
februari aan Gecommitteerde Raden, dat hij 45 zieken
van de 'Maria Jacoba' eerst apart van de Amsterdamse
schepelingen had gehouden om een betere berekening
van kost en logement voor de VOC-kamers Amsterdam
en Hoorn te kunnen maken, maar op 9 februari had
equipagemeester De Jager met hem afgesproken alle
zieken onder bevel van de Amsterdamse bootsman te
stellen. Sedert de komst van de zieken waren er 46 ge
storven, maar - schreef hij op 11 februari - 'de sterfte be
gint eenigszints op te houden en die reets op den been
zijn, kan men dagelijks zien beterschap krijgen'.
Besmette kleren
Baljuw Kersje Visser schreef op 10 mei aan Gecommit
teerde Raden (in moderne spelling overgezet): "Wij kun
nen niet dankbaar genoeg zijn, dat de zieke personen
in de Schans op Texel zijn gekomen, om reden dat al
degenen, die oude kleren heeft opgevist die meneer De
Jager uit voorzorg heeft in het water laten werpen, en
die vrouwen die ze hebben gewassen, allen zijn gestor
ven, ja zelfs de vrienden die haar hebben behandeld in
de nood, ja de meesters die over haar hebben gegaan,
zijn mede dood. De dokter, die mede een attestatie heeft
gegeven, ziet nu zeer wel dat hij door Gerrit van der
Gragt bedrogen is." Het opvissen van de kleren was in
strijd met het plakkaat van 1720.
Volgens het impostregister op het begraven, was het
overlijden van de volgende ingezetenen aangegeven:
op 6 maart Adriaen Tuynsaet, chirurgijn; op 9 maart Hil-
tje Bakker, de vrouw van Jacob Dirksz Sinjewel; op 30
maart Aaltje Ramaer, vrouw van Arien Korff; op 2 april