van de op circa 22.000 gulden geraamde kos
ten. Mann lcreeg opdracht de plannen uit te
werken en een begroting te maken. Zijn defi
nitieve 'waterplan' werd zondermeer geaccep
teerd en ook nam het bestuur Manns advies
over om de gemaalinstallatie aan te schaffen
bij de N.V. Appingedammer Bronsmotorenfa-
briek. Deze verplichtte zich tot de levering van
een 30 pk sterk dieselmotorgemaal uitgerust
met een Stork centrifugaalpomp met een wa-
terverzet van 30 m3 per minuut voor de som
ma van 7.030 gulden. Het optrekken van een
gebouwtje voor de installatie werd aangeno
men door A. Eriks uit Burgerbrug, die ook de
aanleg van duikers, bruggen en schoeiingen
op zich nam. A. Kooger en M. Mooij Jz. uit Cal-
lantsoog verzorgden de slootwerken. De proef-
bemaling vond op 8 februari 1911 plaats. Het
gemaal voldeed ruimschoots aan de gestelde
eisen en haalde zelfs een waterverzet van 41
m3. Het bestuur betuigde toen voor de tweede
maal zijn grote tevredenheid over het werk
van Mann, die als opzichter over alle werken
was aangesteld. D. Bregman, molenaar van de
Boskermolen, werd machinedrijver.
De wijzigingen in de waterhuishouding brach
ten het bestuur ertoe de heffing van de lasten
te heroverwegen. Men wilde voortaan de zoge
naamde 'waterlasten', de kosten van de water
voorziening, bunder-bundersgewijs omslaan,
zonder nog onderscheid te maken tussen ca
pabel en niet capabel land en nollen.
Het waren immers juist de hoge niet
capabele landen en de nollen die de
meeste baat bij de verbeterde water
voorziening hadden. Duinen wilde
het bestuur vrijstellen. Voor de om
slag van de 'algemene polderlasten'
werd gedacht aan de volgende ver
deelsleutel: capabel land 100%, niet
capabel land drievierde daarvan, nol
len de helft en duinen vrij. Meteen
wilde men de Boslcerpolder opheffen.
De molen van dit poldertje was door
het nieuwe gemaal overbodig gewor
den. Het bestuur werd het snel eens
met de ingelanden van de Boslcer
polder. De polder Callantsoog nam
het complete beheer van het Boslcer-
poldertje over. Daar stonden tegen
over de opbrengst van de te slopen
molen, het eigendom van de dienst
woning van molenaar/machinist
Bregman en de opbrengst van de ver
pachting van het riet- en grasgewas.
(Zie ook De Clock jaargang 22, nrs. 2 en 3.)
Voor dit alles was wijziging van het Bijzonder
reglement van bestuur en dus de instemming
van GS en Provinciale Staten nodig. GS had
den geen moeite met de voorgestelde ophef
fing van de Boslcerpolder, maar koesterden
wel grote bezwaren tegen de wijziging van de
heffingsbasis van de omslag. Zij vreesden on
dermeer eindeloze debatten over wat nu wel
en wat niet tot de 'waterlasten' behoorde. De
voorgestelde regeling noopte bovendien tot
verandering van de artikelen betreffende de
verkiesbaarheid tot bestuurslid en de stem
gerechtigdheid van ingelanden. GS stelden
daarom voor alle lasten bunder-bundersgewijs
om te slaan. Daar voelde het polderbestuur
echter niets voor. Het resultaat was dat er een
regeling kwam waarbij het mogelijk werd per
celen die de kenmerken van hun klasse had
den verloren naar een andere klasse over te
brengen. Bovendien bepaalden de Staten nog
in de op 20 augustus 1913 afgekondigde regle
mentswijzigingen dat het eventuele batig sal
do van de eindrelcening van de Boskermolen
onder de ingelanden van het poldertje moest
worden verdeeld. (Dit saldo bedroeg 323 gul
den en 56 cent.)
Het molentje was enkele dagen daarvoor reeds
voor de sloop verkocht aan J.A. Vos, kastelein
te Callantsoog, voor 60 gulden.
-17.-