1855 een verkiezing plaats waarbij A. Kruger tot dijkgraaf werd verkozen (RAA, APC inv. nrs. 1, 10-11-1855). 3. De duinen en de Voordijk De duinen langs de Noordzee en de Voordijk werden in het Bijzonder reglement van be stuur als begrenzing van de polder genoemd en behoorden dientengevolge tot de polder- werken. Het onderhoud kwam in de regel neer op het planten van helm en het plaatsen van stroschuttingen. In de herfst van 1889 blijkt er echter bij het polderbestuur onduidelijkheid te bestaan over het beheer van de Voordijk. In de herfst van dat jaar klaagde het bij de mi nister van Waterstaat over de slechte toestand van de dijk. Dijkgraaf en heemraden verkeer den hierbij kennelijk in de gedachte dat de polder niet voor de dijk verantwoordelijk was. GS stelden naar aanleiding van de klacht een onderzoek in en constateerden inderdaad dat sommige gedeelten van de dijk door afgraving aanzienlijk waren verlaagd. Het polderbestuur kreeg vervolgens in juli 1890 van GS opdracht de dijk op voldoende hoogte te brengen. Het had de afgravingen ook nooit mogen toelaten. Dijkgraaf en heemraden legden zich hier niet bij neer en ontkenden dat zij iets met de Voor dijk te maken hadden. GS spitten de kwestie daarop tot op de bodem uit. Zij stuitten onder andere op de in paragraaf 1 besproken rege ling uit 1610 waaruit overtuigend bleek dat het beheer van de Voordijk een zaak van Cal- lantsoog was. In het desbetreffende schrijven van GS werd meteen opdracht gegeven de dijk voor het begin van het winterseizoen in orde te brengen. Het ontbrak de polder echter aan adequate waterbouwkundige kennis en finan ciële middelen. In beide voorzagen GS door het inschakelen van de hoofdingenieur van Provinciale Waterstaat, het voordragen van een goede aannemer en het verstrekken van een subsidie ter hoogte van tweederde van de aannemingssom tot een maximum van 400 gulden. De door J. Oldenburg uit Bergen voor 556 gulden aangenomen werken kwamen in het voorjaar van 1891 gereed (Regionaal Ar chief Alkmaar, inv. nr. 182). Tijdens de stormen in het najaar van 1894 wer den de duinen zwaar beschadigd en tussen de strandpalen 9 en 13 zelfs geheel weggeslagen. De vlakte tussen de zeereep en de te lage en te smalle Voordijk liep vol. GS constateerden eind december dat de polder bij eenen hoogen stormvloed aan het gevaar eener oogenblikke- lijlce overstrooming blootstaat (Regionaal Ar chief Alkmaar, brief GS 27-12-1894). Dijkgraaf en heemraden kregen daarom officieel bevel de Voordijk onmiddellijk te versterken en dijk- zeilen aan te schaffen om de glooiing in ge val van nood te kunnen afdekken. De werken werden in januari 1895 aanbesteed, weer aan Oldenburg, voor de somma van 5.348 gulden. Eerder al was hem het verzwaren van een ge deelte van de duinregel gegund voor 658 gul den. GS vergoedden dat laatste bedrag geheel en namen bovendien uiteindelijk drievierde van de kosten van de werken aan de Voordijk voor hun rekening. De provincie financierde ten slotte ook nog het herstel van de zeereep (Regionaal Archief Alkmaar). Uit het voorgaande is gebleken dat de polder volstrekt onvoldoende financiële draagkracht bezat om de duinen en de Voordijk langs de Noordzeekust goed te onderhouden. In een adres aan hogerhand wees het bezorgde be stuur van het Hoogheemraadschap van de Hondsbossche - verantwoordelijk voor de ge lijknamige zeewering - daar in mei 1895 na drukkelijk op. De regering besefte ook dat het zo niet langer kon en op 15 mei 1898 werd een wet van kracht waarbij het rijk de verdediging van de complete Noordzeekust van Noord- Holland tussen de Helderse en de Hondsbos sche Zeewering op zich nam. GS kwamen la ter dat jaar met een voorstel tot wijziging van het Bijzonder reglement van bestuur van de polder. Artikel 9bis bepaalde dat de verdedi ging van de polder tegen de Noordzee voort aan zaak van het Rijk was. Wel werd de polder na enige onderhandelingen verplicht jaarlijks 420 gulden in de kosten van die verdediging bij te dragen. Meteen trokken GS de nodige duingronden bij de polder door het strand als westgrens te stellen. Ook de omslagheffing werd aangepast. Voortaan golden twee hecta ren niet capabel land en vier hectaren woeste grond voor één hectare capabel land. Klachten over de moeilijke financiële situatie - in 1898 had de polder een schuld van 26.000 gulden - zullen bij de verruiming van het omslagplich- tig gebied en de beëindiging van de vrijstel ling van nollen en duinen wel een rol hebben gespeeld. Het polderbestuur en de ingelanden hadden overigens moeite met de voorgestelde wijzigingen. Er werd tot de Kroon aan toe ge protesteerd, maar tot tastbare resultaten leid de dat niet (Regionaal Archief Alkmaar, inv. nr. 10, brieven nrs. 281 en 285; inv. nr. 15; Pro vinciaal Blad 1899 nr. 5). -55.-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2009 | | pagina 15