1881 waren de aalscholvers al 'uitgeroeid'. De eieren van de blauwe reigers werden gedurende het broedseizoen om de vijf dagen geraapt en dit dan zo'n acht tot tien keer achter elkaar in een poging om het aantal broedparen (zo'n 300) terug te brengen. Een soort als woudaap was zijn leven niet zeker en ook een wel zeer toevallige passant, naar alle waarschijnlijk heid een ralreiger, werd zonder pardon uit de lucht geschoten. Op een soort als bruine kiekendief werd meedo genloos jacht gemaakt. De kiekendieven werden gevangen in klemmen met eieren of eierscha len als lokaas. Ook menig grauwe kiekendief werd hier het slachtoffer van. In het najaar, meestal al vanaf (eind) augustus, begon de jacht op waterwild. Vele eenden, vrijwel geen enkele soort uitgezonderd, sneuvelden. In het najaar van 1892 alleen al 300 stuks. Ook water snippen sneuvelden bij bosjes en patrijzen had den het eveneens zwaar te verduren. Een wiele waal en een nachtzwaluw, beide in het Kooibos geschoten, eindigden opgezet bij de jachtop ziener op de schouw. Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat alles wat vloog letterlijk vogelvrij verklaard was. Enige uitzondering hierop vormden de le pelaars. Zij genoten ook toen al een enigszins beschermde status wat mag blijken uit het vol gende. In 1897 waren de lepelaars gaan broeden tussen de blauwe reigers in de wilgenvegetatie aan het zuidelijke eind van het Zwanenwater. Bleijendaal vond die plaats ongeschikt omdat deze te ver van huis was gelegen in verband met toezicht en er de nodige verstoring optrad ten gevolge van het rapen van de eieren van de blauwe reigers. Als oplossing werd gekozen voor een wel zeer draconische maatregel namelijk het rapen van de eieren van de lepelaars. Naar aanleiding hiervan verhuisden de lepelaars weer 'naar hun oude broedplaats' rondom het Eerste Water. Kortom, het waren duidelijk an dere tijden. Is er sinds het eind van de 19e eeuw in ornitho logisch opzicht nu veel veranderd in het Zwa nenwater? Daar lijkt het wel op. Behoudens de 'manshoge' wilgen en een enkele verdwaalde berk of zwarte els was er verder geen sprake van de loof- en naaldhoutvegetatie zoals wij die nu kennen. Dit is allemaal aanplant uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw ten behoeve van de jacht. Het gevolg is dat er in de diverse manuscripten en verslagen van De Graaf nergens melding wordt gemaakt van vo gelsoorten welke dit soort vegetatie minnen. Nergens staat ook maar een opmerking over soorten als mezen en vinkachtigen. Ook soorten als merel, zanglijster, roodborst, winterkoning en heggemus worden nergens vermeld. Soorten als nachtegaal, fitis, tjiftjaf, braamsluiper en gras mus lijken eveneens niet in het gebied voor te komen. Hoewel er dus sprake was van een an dersoortige vegetatie kan ik mij toch moeilijk voorstellen dat een aantal van deze soorten aan het eind van de 19e eeuw niet in het Zwa nenwater zou zijn voorgekomen. Ook de verbindingssloot met het inmiddels, door toedoen van een tweetal zingende Cetti's Zangers landelijk bekende bruggetje bestond in die jaren nog niet. Beiden meren stonden toen door een wat bredere corridor van water in directe verbinding met elkaar. Overigens was hier wel al een bruggetje waarin men ge zeten in een platbodem onder door kon varen. Het terrein was ook natter en lijkt op basis van de beschrijvingen ook meer moeras te hebben gehad. Aan de oostkant van het Tweede Wa ter broedde een relatief grote kolonie zwarte sterns (helaas noemt De Graaf geen aantallen). In de uitgestrekte rietvelden rondom het Eer ste Water bevonden zich vijf afzonderlijke lepe laarkolonies. In totaal moeten dit minimaal 200 broedparen geweest zijn. Een soort als grote ka- rekiet leek zeer algemeen en zelfs algemener voor te komen dan de kleine karekiet. Kempha nen broedden in de drogere gedeelten van het moeras en langs de duinvoet (het grensgebied met de Uitlandsepolder en de Zijpe) en in dat zelfde moeras werd voor het eerst in Neder land (op 30 juni 1892) een broedgeval van de waterrietzanger vastgesteld. Het zeeduin (westelijk duingebied) kende schijnbaar weinig begroeiing en de nodige zandverstuivingen. Hier broedde een grote ko lonie visdiefjes. Er wordt zelfs melding gemaakt van nog een drietal kolonies "op het witte duinzand dicht bij het strand" zodat er dus van meerdere kolonies visdiefjes sprake moet zijn geweest. In hoeverre er toen ook grote sterns broedden is onbekend. Wel werd er van deze soort een juveniel waargenomen. In het zelfde zeeduin broedden toen ook nog kluut, bontbekplevier en strandplevier. Van een soort als zilvermeeuw broedden er slechts enkele paren. Grielen broedden toen niet in het Zwanenwa ter maar wel in het duingebied ten noorden -24.-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2008 | | pagina 4