Movrd üt keft dimt ïWy§**** Jan T. Bremer Het was in de Eerste Wereldoorlog. In de dui nen bij Groote Keeten was een man vermoord. Een toevallige passant van het afgelegen en vervallen woninkje van een alleenwonende zonderling, was het opgevallen dat de drie gei ten van de man als waanzinnigen stonden te blèren. De beesten waren kennelijk al in geen dagen gemolken. Toen de man poolshoogte ging nemen, bleek de bewoner dood in zijn huisje te liggen. Gewurgd met een stuk oud touw. Nee, geliefd was de kluizenaar niet, maar dit was toch wel bar. Dat de officier van justitie duizend gulden tipgeld uitloofde, een gigan tisch bedrag in een tijd dat het weekloon van een arbeider een tientje was, had een speciale reden. Al vele jaren deed hardnekkig het ver haal de ronde dat de man leefde van lijken roof. Hij zwalkte altijd door het duin en langs het strand, maar nog nooit had iemand hem echt zien werken. Hij had wel niet veel nodig, want hij woonde alleen met een wisselend aantal katten en een drietal geiten voor de melk, maar helemaal zonder inkomsten kon zelfs hij toch niet leven? iLa 't Verhaal ging dat hij tientallen jaren tevo ren, toen-ie eigenlijk nog een jongen was, op een nacht na een scheepsramp, het lijk van een scheepskapitein van de scheepslcas be roofd zou hebben. Maar bewezen was 't nooit. Hij was een weesjongen van elders, een thuis- haalder zogezegd, die bij een alleenwonende weduwvrouw was ingetrokken. Enkele jaren na zijn intrek had-ie de hele bedoening van de oude vrouw gekocht tegen contant geld en zij was naar familie gegaan in de Ouwe Helder. Hij bemoeide zich met niemand, maar zo af en toe ging-ie te voet naar Den Helder. Naar de oude vrouw, zoals-ie zei. Maar toen de vrouw allang gestorven was, ging-ie ook, zo eens in de drie, vier maanden. En Gerrit Vader, een boer uit de Koegras had hem op 't spoor zien stappen. Dan ging-ie met de eerste trein naar Amsterdam om daar, meestal via een tussen persoon uit een havencafé, buitenlands geld in te wisselen. Was de buit aan Hollands geld binnen, dan vertrok de armoedig geklede jutter met een onschuldig gezicht naar het noorden en kwam dan ongezien in het holst van de nacht weer thuis. Hij gaf zijn geld lang zaam uit, kalmpjes aan om geen argwaan te wekken. En toch vermoedde men iets. Er werd over gepraat. Maar meer ook niet. Totdat de oorlog kwam en er ook in het dorp soldaten gelegerd werden. Die hoorden 't verhaal ook en één had er het zijne van gedacht. Maar hij had buiten de waard gerekend. Of liever buiten Klaas Kater. Want duizend gulden beloning is veel geld voor een simpele postbode. Een paar dagen na de moord had Klaas een soldaat in de buurt van het huisje zien rondscharrelen. Hij had hem herkend en de commandant had de soldaat aan 't praten gekregen. Daags daar na had de milicien-kustwachter de plaats ge wezen waar hij de zwartzinken geldtrommel begraven had. Ruim 40.000 Engelse ponden, 17.685 Duitse marken en Frans bankpapier ter waarde van 31.000 francs zat er nog in die trommel, volgens de redacteur van 't Vliegend Blaadje, de voorloper van de Helderse Cou rant. De aanzienlijke rest van een gigantisch bedrag aan geroofd-gejut geld. "Tjonge, tjonge, wat een geld, wat een geld," zuchtte opa steevast als hij 't verhaal voor de zoveelste keer verteld had. 'Wat zouden we daar niet allemaal mee heb ben kunnen doen..." Zo nu en dan kwam er naar aanleiding van hardnekkige geruchten weer een brief van de officier van justitie op het gemeentehuis met de vraag of schepelingen, op het strand aangespoeld en in het duin verstopt, wellicht waren beroofd van hun klederen en al wat zij van waarde mogten bij zig ge had hebben. En natuurlijk bleek bij onderzoek steevast, dat er sprake was geweest van loze geruch ten. Maar een enkele keer kwam, jaren later, toch iets aan het licht, al was het dan per ongeluk. Foto: Maarten Bakker -33.-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2008 | | pagina 13