ring bevestigd. Maar de meeste mijnenvelden bevatten geen landmijnen en bestonden al leen maar om een eventuele Duitse vijand in de war te brengen. Wij wisten heel goed waar de 'echte' mijnenvelden waren en we dachten er niet aan om die te betreden; zelfs jaren na dat de mijnen waren geruimd durfde ik me niet in zo'n gebied te begeven. Burgers zonder Ausweis waren officieel niet toegestaan om in het dorp te komen, waar nu alleen maar Duitse soldaten bivakkeerden. Maar Gerard en ik wisten waar we veilig de bedrog-mijnenvelden konden doorkruisen en gingen dikwijls op die wijze het dorp binnen. De meeste hogere officieren hadden bezit ge nomen van de verlaten huizen, terwijl de la gere rangen in de nieuw gebouwde bunkers woonden. Wij neusden wat rond in de buurt van de bunkers en probeerden een gesprek aan te knopen met de soldaten; de meesten van hen hadden weinig bezwaar tegen onze aanwezigheid. De bezettingsmacht bestond grotendeels uit wat oudere mannen of soldaten die om de één of andere reden buiten gevecht waren gesteld (vaak een gevolg van een verwonding aan het front). De meeste oudere mannen waren min der fanatiek dan de jongeren en hadden door gaans net zo'n hekel aan Hitler's oorlog als wij. Als dienstplichtigen waren ze gedwongen geweest 0111 hun gezin, hun werk en hun huis te verlaten. Eén zo'n man was Ernst Felsberg, een meubel maker uit Thiiringen. Hij bracht ons vaak een bezoek en, in een poging om zijn heimwee te verlichten, vertelde hij ons over zijn thuis. Ernst en zijn familie bleven tot lang na de oor log goede vrienden van ons. Hij overleed enke le jaren geleden, maar zijn kleinzoon en gezin komen nog vaak naar Callantsoog gedurende de zomervakantie. Ernst was onze beste vriend onder de Duitsers, maar er waren ook ande ren die de vriendschap van de Nederlandse burgerbevolking verdienden en ook vaak ont vingen. Daaruit blijkt wel dat niet alle Duitse soldaten rotzakken waren. Onder hen waren er ook velen die narigheden ondervonden als gevolg van de oorlog. Eens waren we getuige van een tragische ge beurtenis waarbij bleek dat één van de Duit sers zijn kruis niet verder kon dragen. Op een namiddag in de herfst van 1942 kwam Gerard naar me toehollen en vertelde opgewonden dat hij een dode soldaat had gevonden. Wetende dat mijn neef een grote fantast was, twijfelde ik sterk aan zijn verhaal. Desondanks volgde ik hem naar een plaats in het Kooibos waar hij beweerde het lijk te hebben gevonden. En inderdaad, daar lag een man in Duits uniform half onder water in de sloot het was dui delijk dat hij dood was. In paniek renden we terug naar huis en vertelden wat we hadden gevonden. Mijn zuster Annie, die redelijk Duits sprak, besloot om naar de Grenze Schütze te gaan om onze vondst te rapporteren. Toen ze in ge zelschap van een Duitse officier terugkeerde moesten wij mee om de plaats van het lijk aan te wijzen. Omdat het intussen stikdonker was geworden, moesten we bij het licht van een zaklantaarn naar de plek zoeken. Tot onze ver bazing lag het lijk er niet meer. Ondanks het feit dat er moddersporen zicht baar waren vroeg die Duitse officier zich ken nelijk af of we de hele zaak hadden gefanta seerd. Maar wij waren er zeker van dat die dode Duitser daar had gelegen het was al leen een raadsel waar het lijk was gebleven. Toen Annie de volgende dag verder ging in formeren werd haar verteld dat, kort vóór we naar de plaats van de tragedie terugkeerden, soldaten van een ander onderdeel (die niet tot de Grenze Schütze behoorden) het lijk hadden gevonden en naar hun hoofdkwartier hadden meegenomen. Er werd Annie ook verteld dat de betreffende soldaat enige dagen tevoren be richt had ontvangen dat zijn hele gezin tijdens een bombardement was omgekomen en als gevolg daarvan was hij zwaar gedeprimeerd geraakt. Nadat de man enkele dagen vermist was geweest waren zijn kameraden naar hem gaan zoeken. Pas na een week durfden we naar de plek van de zelfmoord terug te keren. Het enige dat nog getuigde van het tragische voorval was een achtergebleven soldatenpet welke door een kogel was doorboord.Vele jaren heb ik die pet bewaard als aandenken aan dat droevige gebeuren. -36.-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

De Clock van Callens-Ooghe | 2006 | | pagina 16